Ik fiets. Ben onderweg naar Schiphol om te kijken of ik een vliegtuig kan fotograferen, en om te zien hoe ze de lucht in gaan. Hoe het kan dat ze opeens de grond niet meer raken. Volgens mijn telefoon gaat het 33 minuten duren, ik fiets snel, kan er wel 8 minuten af fietsen, maar het blijft ver. Een scooter haalt me in, geeft me een windvlaag waardoor mijn sjaal afwaait, die na vele pogingen niet meer blijft zitten.
De laatste keer dat ik zelf in een vliegtuig zat is drie jaar geleden. Ik keek de hele vlucht naar buiten, verbaasd om te zien dat de andere passagiers hun ogen vooral hadden gericht op schermen, boeken of elkaar. Schuin omhoog vlogen we door het wolkendek. Alles was roze en de wolken deden mij denken aan een enorm bed. Wolken zien eruit als iets waar je op kan springen maar dat is natuurlijk niet zo. Wolken zijn water, hielp ik mezelf herinneren. Na een zoektocht op het internet las ik op de website van het KNMI dat wolken worden opgedeeld in wolkengeslachten. Luke Howard heeft dat ooit bedacht. Vier families van wolken zijn er: hoge wolken, middelhoge wolken, verticaal ontwikkelde wolken en lage wolken. Het lijkt erop dat Luke wolken heeft vergeleken met mensen. Hij heeft ze een geslacht gegeven, een familie.
Het is lang geleden dat ik zo ver fietste. Vroeger fietste ik elke dag ongeveer 50 minuten naar school, verzon ik onderweg namen voor huizen en testte ik hoe lang ik zonder handen kon fietsen. Nu fiets ik ook zonder handen, probeer te slalommen tussen de strepen op het fietspad, mijn armen heb ik gespreid als een vliegtuig, ik glimlach, grinnik zelfs een beetje.
De lens van de camera lijkt gemaakt voor de gaten in het hek. Iemand toetert. Ik negeer het en wacht tot het vliegtuig dichterbij komt. Ik sta vlakbij de plek waar ze moeten draaien en dan vaart zullen maken. Ik wil zien hoe ze het doen, vliegen. De vliegtuigen zijn groter dan ik had verwacht, het zal wel indrukwekkend zijn om zo’n gevaarte te besturen. Er zijn handen die de bewegingen sturen van zo’n grote machine. Ik vond dat al een heftig idee bij mijn eerste autorijles. Hij komt steeds dichterbij, ik moet foto’s maken. Het klikken van de camera klinkt als geratel. Even vraag ik mij af of hij wel gaat draaien, of ik weg moet rennen, hij straks dit hek omver rijdt, met zijn vleugels de bomen langs de weg om maait, zijn neus de stoplichten scheef duwt, mijn fiets geplet wordt onder de wielen, vogels in zijn motoren vliegen, in stukken worden gesneden, het gras langs de wegen in modder veranderd, een huis doorboord wordt door het puntje van de vleugel, nee. Nee, hij draait al. Langs de baan, steeds sneller, en dan bijna zonder dat je het ziet, is hij los, vliegt hij steeds hoger en is hij weg. Vliegt door het wolkendek de lucht in.