Hoe leg je de tijd vast? Wat is een herinnering? Op de bank bij haar opa en oma, wil Fabienne Rachmadiev graag alles onthouden, vast blijven houden en niet loslaten. Ze leest de Franse memoire-schrijver Annie Ernaux en bekijkt het werk van kunstenaar Maurice van Es, die allebei de persoonlijke en collectieve herinnering onderzoeken en daarmee een klein beetje de tijd te slim af zijn.
Op de familie-app stuurt mijn tante foto’s van de nieuwe luxe stoel van mijn oma, mijn oma als een haast transparant guitig meisje van ver in de tachtig, achterover geleund, met haar donkerpaarse steunschoenen in de lucht. We sturen hartjes terug.
Misschien kunnen ze zo nog heel even door, door met leven in hun huis. Mijn opa en oma zijn samen 180. Van al hun broers en zussen en van de meeste van hun vrienden zijn zij het enige overgebleven stel. Er is al een traplift, een knopje met GPS aan een koord om hun nek waarop ze kunnen drukken mochten ze gevallen of verdwaald zijn, buurtzorg komt een aantal keer per dag, ze hebben lieve buren die helpen met de tuin, die op de koffie komen, soep maken. Hun dochters zijn druk in de weer met coördineren, helpen, zorgen.
‘Ik ben niet bang om dood te gaan hoor,’ zei mijn oma laatst, vanuit de nieuwe stoel. Ik wil dan graag begripvol reageren, maar het jaagt me toch angst aan - het er niet meer zijn, niet alleen van oma, maar ook het niet meer neerploffen op deze bank, folders doorbladeren terwijl oma een kaartspelletje op haar iPad doet en opa in zijn map over de Tweede Wereldoorlog kijkt - en ik stamel dan maar wat. Mijn verdrietigste dromen zijn de dromen dat ze er niet meer is, oma. Mijn grootste angst is altijd geweest dat er iets met opa en oma zou gebeuren. Als kind van gescheiden ouders heb ik de meest geborgen momenten van mijn kindertijd in hun huis, dit huis, doorgebracht. We kijken ondertussen naar het nieuws.
‘Ik geloof ook niet in een god,’ zegt oma. ‘Hoe kun je nou denken dat dit alles,’ (ze gebaart om zich heen, de luxe stoel staat nu maximaal achteruit) door een god is bedacht? Het is te groot om te bevatten, een god kunnen we ook niet bevatten. We moeten accepteren dat we het niet weten. We hebben een plek hier… in het universum,’ zegt ze bij gebrek aan een beter woord.
‘Ik heb wel geprobeerd een goed mens te zijn,’ voegt ze er aarzelend aan toe. Ze geeft me er geen formule bij voor hoe je een goed mens moet zijn.
*
Een ‘collectieve autobiografie’ zo wordt het boek The Years (Les Années, vertaald door Alison L. Strayer) van de Franse Annie Ernaux (1940) op de achterflap omschreven. Het is een wonderlijk en wonderschoon boek in de wij-vorm, over de jaren 1941-2016, dat met enkele impressies begint, in dikte en collectiviteit toeneemt, om op de laatste pagina’s weer terug te komen tot een gelijksoortig ritme van enkele, losse, beelden, direct herkenbaar als onthouden uit een leven, zoals de beelden die ik zelf heb onthouden, maar niet weet waarom: de gezichtsuitdrukking van de oude vrouw in armoedige kleding die haar gekochte eieren net buiten de winkel liet vallen (voormalige Sovjet-Unie, 1995), de poster van een chimpansee in mensenkleding, tegen het raam van een café geplakt (Nijmegen, 1988), opa die een deel van zijn gebit plots in een mysterieus groen bakje doet (Nijmegen, 1990).
Mijn opa leeft ondertussen steeds meer in een ander soort tijd: ineens is hij weer 16 en wordt hij door de Japanners in Nederlands-Indië opgehaald omdat hij ’s nachts hun zwembad heeft laten leeglopen. Of luistert hij naar LP’s uit zijn favoriete jaren ’50, toen hij als marconist over de wereld voer en dikwijls naar Radio City Music Hall in New York ging. Op de verschillende deuren in huis staan nu bordjes met ‘keuken’, ‘kelder’, ‘toilet’, zodat opa weet waar hij moet zijn, maar hij vergist zich meerdere malen per dag. ‘Laat maar gaan,’ zegt mijn oma, ‘hij komt er vanzelf achter waar ‘ie moet zijn,’ als ik hem wil zeggen dat daar de keuken niet is. Ze maakt zich druk om de luxe vleeswaren die hij aan de almaar uitdijende buurtkatten blijft geven.
Een compilatie van foto’s van objecten in en om het huis die mijn opa door de jaren heeft ‘gerepareerd’ komt voorbij op de familie-app. Een vogelhuisje dat bestaat uit een lege glazen pot en een eenvoudig houten dakje, vastgebonden met groen touw. Een parasol met duct tape, de tuinslang met duct tape, de hordeur met duct tape, een stuk gereedschap waarvan ik en de naam en toepassing niet weet, omwikkeld met duct tape op de plek waar het oorspronkelijke mechanisme het begeven heeft.
Op Rijksopen, het open-studio-weekend van de residenten van de Rijksakademie, wil ik graag het werk van Maurice van Es zien, die ik al jaren volg. Voor zijn Proustiaanse project heeft hij verticale filmpjes gemaakt (veel daarvan lijken te zijn ontstaan als insta-stories, maar zijn nu zorgvuldig gemonteerd) van de mensen om hem heen: slapend, grappend, werkend, dansend, etend, peinzend, geconcentreerd of juist achteloos bezig met details die tezamen zoiets als het dagelijkse weefsel van onze levens vormen. De ruimtes waarin de beelden worden geprojecteerd zijn ingericht met speelgoed uit de jaren ’90 (o.a. Transformers), analoge foto’s uit het familie-archief van de maker, die door hun tijdgebondenheid zo herkenbaar zijn. Maurice is geboren in 1984, ik in 1985.
Het werk van Maurice heeft een simpele titel, net als dat van Ernaux: ‘Memories of my time at the Rijksakademie 2017-2018’. Waar Ernaux zich afvraagt waarom je het ene wel en het andere niet hebt onthouden, lijkt Maurice vast te leggen wat hij zich wil herinneren, of wellicht dat, waartussen we het verschil niet snappen: de geleefde tijd die uiteindelijk het meest waardevol is, dat waaruit ons leven bestaat, en de willekeur van de herinnering.
*
Mijn oma heeft niet gestudeerd, maar ik denk dat ze dat misschien wel had gewild. Ze vindt het fantastisch dat ik promoveer. Ze maakt zich af en toe boos om haar gedwongen ontslag na haar trouwen, in 1959. Ze houdt van vogels, van literatuur, van autorijden en van voetbal. Soms heb ik haar aan de telefoon en dan zegt ze ineens: ‘o, de tweede helft begint.’ En hangt op.
In een hoek in de open kast staat de kristallen vaas van haar moeder. Een van de weinige voorwerpen die ze wel uit het ouderlijk huis wilde meenemen, vanwege de herinnering die ze eraan had als kind. De vaas stond op een lage tafel in de dubbele woonkamer van dat huis, en als het zonlicht op het kristal viel, maakte het een schittering die ze erg mooi vond en waarnaar ze maar kon blijven kijken.
Als het tijd is om de trein te halen, zegt mijn opa: ‘waar ga je naartoe? Blijf je niet slapen?’
‘Neehee,’ zegt oma, ‘ze gaat naar haar eigen huis, in Amsterdam.’
‘Oh ja, och ja,’ zegt mijn opa. ‘Bel je als je veilig thuis bent?’
Als ik dan wegfiets zwaait mijn oma door het zijraam en loopt opa mee de straat op om te controleren of mijn licht het wel doet. Ik draai me dan een aantal keer om, om te zwaaien en te roepen, ik ben er gauw weer! Ik durfde nooit een foto te maken van dit afscheid uit angst dat ik iets voorbarig tot slechts herinnering zou maken, maar laatst deed ik het toch. Vlug met mijn telefoon.
Tussen de twee ruimtes van Maurice zijn studio is er nog een derde kamertje, ingericht als een kinderkamer, zo’n bed had ik ook, met zo’n overtrek, m’n spulletjes uitgestald op een plankje. Naast het bed worden op de muur verticaal beelden geprojecteerd van de zon, een vuur, de volle maan vanuit de trein, of vanuit een raam, de wonderlijke structuur van boomtakken in het donker, wolken, gletsjers, bergen, rivieren: alles beweegt voort, ook zonder observator om het vast te leggen. De jaren doen feiten en dromen met elkaar versmelten: waaruit bestaat onze herinnering?
Ik weet niet zeker of ik bij het lezen van Ernaux aan het werk van Maurice dacht, of andersom, of dat ik bij beiden aan mijn eigen werk denk, of dat het een collectiever werk is wat we elk anders vormgeven. ‘To save something from the time where we will never be again,’ sluit Ernaux af. Hoe doe je dat? Misschien is dat onze vraag.