De Internet Gids vroeg Nederlandse auteurs naar hun favoriete fragment uit het werk van de Amerikaanse schrijver Ben Lerner. Vandaag Rutger Lemm over het spanningsveld tussen autobiografie en verhaal, aan de hand van een fragment uit Leaving the Atocha Station. Ben Lerner komt op 9 mei naar Amsterdam voor de Gidslezing in de Rode Hoed. Tickets kunt u hier bestellen.
Ik heb een vreemde verhouding met The New Yorker. Elke keer als het tijdschrift op de mat ploft, scheur ik gretig de plastic hoes open, nieuwsgierig naar de cover en de inhoudsopgave. Het is mijn enige echte nieuwsbron, buiten de oppervlakkige updates van Volkskrant.nl. De verhalen zijn steevast uitstekend geschreven, ik vertrouw de kennis en de invalshoeken van de schrijvers. En toch, elke keer als ervoor ga zitten om het blad te lezen, ben ik blij als ik een stuk kan overslaan omdat het onderwerp me niet interesseert (ook al weet ik dat The New Yorker alles interessant kan maken). Daarom lees ik zelden het korte verhaal dat altijd op de laatste pagina’s staat. Tot ik een keer de eerste regels van een verhaal met de titel ‘The Golden Vanity’ van ene Ben Lerner las, en meteen wist: dit is iets bijzonders. Ik zat in bed, en bleef enthousiast hele alinea’s aan mijn vriendin voorlezen, terwijl ze allang in slaap was gevallen.
Ik hou ontzettend van het spel met realiteit en fictie, met het autobiografische en het verhalende. Misschien komt het door mijn achtergrond als stand-up comedian, maar mijn hart gaat sneller kloppen van de romans van W.G. Sebald en Valeria Luiselli, van series als Louie en Girls, van de films van Woody Allen. Daarom heb ik samen met regisseur Stephane Kaas een film gemaakt over de meesterlijke verhalenverteller Etgar Keret, en waarom hij zo obsessief alles in zijn leven tot een verhaal probeert te maken. In Ben Lerners zelfbewuste werk is dit thema voortdurend aanwezig (lees ook zijn razend interessante recensie van Knausgaard). In The Golden Vanity bijvoorbeeld, als de hoofdpersoon (‘the author’) ‘s nachts met zijn familie op het strand zit, en zijn broer vraagt:
“Where is Ari? Is she coming or did she go to bed already?” They heard what must have been the slamming of a screen door in the distance, and his brother said, “That must be her.” But the author said: “She isn’t in this story.”
Ben Lerners ‘echte’ vriendin heet Ariana, en ze is inderdaad grotendeels afwezig in zijn fictie – tot teleurstelling van zijn semi-fictionele broer. Dit soort meta-stijlmiddelen kunnen een irritant trucje worden, maar Lerners zelfbewustzijn, intelligentie en gevoel voor humor zijn zo groot dat hij die pretenties vaak net op tijd belachelijk maakt. In zijn debuutroman Leaving the Atocha Station, die ik na mijn ‘ontdekking’ onmiddellijk kocht, parodieert hij vakkundig de neuroses en zelfingenomenheid van zijn hoofdpersoon Adam Gordon.
In dat boek staat een passage die zo perfect omschrijft hoe het leven voor mij voelt, en tegelijk benoemt wat autobiografische fictie (of fictionele autobiografie) voor mij zo opwindend maakt. Gordon beschrijft hoe hij tijdenlang weinig uitvoerde, slechts kleine routines beleefde en verder ‘gebeurtenisloos’ zijn dagen doorbracht:
During this period all like periods of my life were called forth to form a continuum, or at least a constellation, and so, far from forming the bland connective tissue between more eventful times, those times themselves became mere ligaments. Not the little lyric miracles and luminous branching injuries, but the other thing, whatever it was, was life, and was falsified by any way of talking or writing or thinking that emphasized sharply localized occurrences in time. But this was true only for the duration of one of these seemingly durationless periods; figure and ground could be reversed, and when one was in the midst of some new intensity, kiss or concussion, one was suddenly composed exclusively of such moments, burning always with this hard, gemlike flame. But such moments were equally impossible to represent precisely because they were ready-made literature, because the ease with which they could be represented entered and cancelled the experience: where life was supposed to be its most immediate, when the present managed to differentiate itself with violence, life was at tis most generic, following the rules of Aristotle, and one did not make contact with the real, but performed such contact for an imagined audience.
De onmogelijkheid om het leven in fictie te vangen – het saaie is te saai, het spectaculaire is clichématig theater – is natuurlijk wat literatuur zo interessant maakt. Anders dan andere kunstvormen is het falen onvermijdelijk – er bestaat geen autotune voor een verteltoon. Lerner/Gordon vraagt zich af of dit typisch is voor zijn generatie, opgevoed met porno en privileges, oftewel zelfbewust en verwend. Het is heel goed mogelijk dat dit de reden is waarom zijn werk mij zo raakt – ik ben immers eveneens verwend door de jaren ’90, en gewend om mijn imago online vorm te geven. Misschien dat daarom autobiografische fictie (in vele vormen) zo levend is, maar de vraag is of het ooit wel mogelijk was om het gat tussen oprechtheid en literatuur te dichten. “Either way, I promised myself, I would never write a novel,” schrijft Lerner in zijn roman, een zelfbewuste grap die maakt dat zijn poging om dat gat te dichten, nog bijna slaagt ook.