Troost in het trappenhuis

"Mensen stemmen nu eenmaal graag op de winnaar, omdat ze dan zelf ook even bij de winnaars horen." Roel Bentz van den Berg is niet bepaald een liefhebber van 'Bohemian Rhapsody’, de nummer één in de Top 2000

Het is verdomme elk jaar hetzelfde liedje: 'Bohemian Rhapsody' van Queen op nummer één van de Top 2000, zoals die altijd in de laatste week van het jaar wordt uitgezonden op Radio 2. Ik haat dat liedje. Wat zeg ik? Wás het maar een liedje. Het is helemaal geen liedje. Het is cabaret, Music Hall, musical, pop-opera, travestietenbal, van alles en nog wat maar geen liedje, laat staan rock 'n' roll.

Mijn enige goede herinnering aan 'Bohemian Rhapsody' stamt uit 1976, het jaar dat het weken-, zo niet maandenlang de Nederlandse hitparade aanvoerde en de videoclip ervan wekelijks te zien was in Avro’s Top Pop. Ik kwam in die periode verdacht veel over de vloer bij een ex-geliefde van mij, die in een fraaie, in het centrum van Amsterdam gelegen studentenflat woonde, en je kon er je hart op gelijk zetten: zeven minuten voor het einde van Top Pop werd er op de deur geklopt en daar was ze: naakt onder een dikke rode badjas: Christa.

Ze woonde in de flat recht boven die van mijn vriendin, samen met haar vriend met wie ze daar om en om toonladders blies op een saxofoon die ze op het Waterlooplein hadden gekocht, vage plannen maakte voor een reis naar het Verre Oosten en de liefde bedreef op wat volgens mij het eerste waterbed in Amsterdam was – in ieder geval het eerste waterbed in een studentenflat in Amsterdam.

Wel een waterbed dus, maar geen tv. En zoals wij beneden hun vorderingen in de seks en op de sax konden volgen, zo kon Christa op de woelige baren van haar waterbed horen wanneer Ad Visser toe was aan 'Bohemian Rhapsody.'


"Mag ik naar Queen komen kijken?" Ze vroeg het altijd wel nog even, met dat licht hese, naar mijn vaste overtuiging al vroeg in haar leven door overschreeuwing beschadigde stemgeluid van haar – maar het mocht altijd, zeker van mij. Met haar kortgeknipte blonde haar, slaperige glimlach en aandoenlijk ronde vormen deed ze me denken aan de heldinnen uit de vroege verhalen van Jan Wolkers die geladen waren met een bijna tastbare erotiek, die even jazzy en Hollands was als een kermis in de regen.

Eenmaal binnen ging ze recht voor de televisie op de rand van het bed zitten, zonder ook maar de geringste poging te doen haar badjas zodanig te herschikken dat haar naaktheid daaronder verborgen zou blijven. "Waarom zou ze", had mijn vriendin, onze gastvrouw, een keer gezegd, "die naaktheid is haar harnas." En zodra Freddy Mercury met zijn overspannen Britse huisvrouwenkapsel in beeld kwam om zijn moeder te vertellen dat hij zojuist een vent – zijn eigen vader, volgens mijn vriendin – had doodgeschoten, boog Christa zich zo ver voorover naar het scherm, dat ik bedolven raakte onder de aanblik van haar borsten.

Ze zei verder geen woord, hield zelfs in het opgewekt hardrockende middenstuk ('so you think you can stone me and spit in my eye') haar blonde hoofd stil, keek alleen met open mond naar het spektakel dat zich voor haar ogen ontrolde, elke keer weer, alsof iemand haar had wijsgemaakt dat de clip een verborgen boodschap bevatte die alleen voor haar was bestemd. Tijdens het 'Galileo Galileo figaro Magnifico'-gedeelte, met die vier van onderaf door een zaklantaarn beschenen koppen, kon ik soms even haar lippen met de tekst zien meebewegen. En na afloop – het 'anyway the wind blows' dwarrelde nog door de kamer – stond ze direct op, kuchte en verdween naar boven, terug naar de sax en de seks en de vage plannen voor een reis naar het Oosten.

Jaren later – iedereen woonde allang ergens anders – zag ik de borsten van Christa plotseling opduiken op de doeken van een kunstschilder die vermaard was geworden om zijn erotische prenten. Ze bleek met hem getrouwd te zijn, maar hun huwelijk stevende al snel af op een nederlaag, met zware verliezen aan beide kanten.


Ik denk dat Bohemian Rhapsody elk jaar eerste wordt in de Top 2000 omdat het de jaren daarvoor ook eerste was. Mensen stemmen nu eenmaal graag op de winnaar, omdat ze dan zelf ook even bij de winnaars horen. En bovendien: er verandert voortdurend al zoveel ten opzichte van vroeger – mag vroeger zelf dan tenminste nog wel een beetje hetzelfde blijven? Zeker aan het einde van een jaar, een periode waarin veel mensen toch al het gevoel hebben dat hun leven een lange aaneenschakeling is van verkeerde beslissingen en verliesposten die in de nacht van 31 december op 1 januari onherroepelijk zullen zijn geworden. En iedereen heeft wel een Christa gekend, vrouwelijk of mannelijk. Of hoopt erop.

Zelf zoek ik in die dagen bij voorkeur troost in beelden van wat volgens mij de meest zuivere, in ieder geval meest elementaire vorm van muziek maken is, want gemaakt door groepjes mensen die zich samen in één ruimte en tijd bevinden. Doowoppers in een documentaire van Spike Lee, op zoek naar een geschikte echo in het trappenhuis van hun woningblok. Of Joan Baez en Bob Dylan die – in Don Pennebakers Don't Look Back – 's nachts in een hotelkamer in Manchester samen ‘Lost Highway’ van Hank Williams zingen. Of de gelegenheidsband van Britse muziekveteranen, onder wie Jeff Beck, Tom Jones en Van Morrison, door filmregisseur Mike Figgis bijeengebracht in de Abbey Road studio terwille van zijn bijdrage aan het grote bluesproject van Martin Scorsese. Clint Eastwood die in zijn bijdrage daaraan blozend als een schooljongen een pianokruk deelt met bluesicienne Marcia Ball. Mijn overbuurman die elke zondagmiddag in de voorkamer met zijn blazerskwartet oefent en de straat vult met hoop. De trotse mannen die in de jaren zestig als The Funk Brothers de instrumentale ruggengraat vormden van het Motown-label en di elkaar in de film Standing In The Shadows Of Motown na jaren weer blind wisten te vinden in de kelderruimte waar ze hun onsterfelijke wonderen verrichtten. Het soort wonderen dat alleen kan gebeuren in een echte ruimte, in real time, tussen mensen – wanneer ogen reageren op geluiden, oren op blikken, stemmen op handen.

Ik heb ooit ergens eens gelezen dat mensen zich onderscheiden van dieren doordat wij wel en zij niet samen muziek kunnen maken. Een kwestie van onderling afstembaar ritmegevoel. We moeten wel, denk ik, anders vinden we nergens harmonie.

En één keer per jaar 'Bohemian Rhapsody.'

Dat moet dus ook.

Voor Christa.



(Uit: Zapdansen, 2005)