Beeld & Poëzie / 10.10.22
het wordt uit me getrokken, en ik krijg iets terug wat niet past
Dossier
Lopende zaken 2022
Verhaal / 16.04.22
Herrie in het Besiendershuis
Voorgelezen door Katarina Mitrović en Lars Meijer
Vertaling: Roel Schuyt
Ik smelt, loop uit, neem steeds andere vormen aan verander in een vlek. Een uitgelopen vlek op het plafond die door de kieren in de vloer drie verdiepingen omlaag sijpelt, tot aan de begane grond. Het huis verandert in een grot, ik blijf in een van de kamers steken. Uit de andere vertrekken dringt via de gang lawaai tot me door. De anderen horen het niet, het zijn gebeurtenissen uit mijn verleden, en de mensen die daarin een rol spelen, zijn prominent aanwezig op de plekken waar ik kom. De jongen bij wie ik mijn onschuld verloor, ligt in bad. Hij heeft een legerbroek aan, ik zie zijn zwarte soldatenkistjes, en zijn doorweekte kleren drijven in het water. Naast hem, op de koude tegels, zit mijn grootvader. Ik weet niet waarom ik ze in één beeld met elkaar heb verenigd, maar misschien is het omdat ik met die jongen sliep op de avond dat mijn grootvader overleed. Zo heel vaak dacht ik toen niet aan mijn grootvader en achteraf herinnerde ik me hem vooral omdat hij mijn grootmoeder sloeg, en zij had nu een plekje gezocht op het trapje voor de badkamer en aaide een poes. Om een of andere reden zat ze, toen ze nog leefde, altijd op het trapje bij de voordeur met haveloze, maar dikke katten die uit haar hand aten: stukjes geplukte kip en kleine brokjes voer. De traptreden waren grijs, pas gepleisterd, en de voorgevel van het huis was nooit afgemaakt.
In de slaapkamer, met uitzicht op de Waal, zit op de vensterbank een meisje met donkere haren. Ik heb een tijdje geleden gehoord dat ze me heeft verraden en ik doe mijn best om dat haar te vergeven. In de kamer zag ik alle mensen, van haar kant en van de mijne, die tussen ons in stonden.
Op de benedenverdieping, waar ik verwachtte terecht te komen als ik eenmaal in een vlek was veranderd, waren mijn moeder en mijn broer met zijn kinderen. Ze zijn er en lopen door het vertrek. Voor het huis staat alleen mijn vader, ik houd hem gescheiden van de anderen omdat ik het moeilijk vind om aan hem te denken.
Mijn vrienden zitten in de keuken, ze roken samen een joint, ze drinken wijn uit mooie, hoge glazen, ze zijn opgewekt en niemand denkt erover zich van het leven te beroven. Op die manier denk ik ook graag aan ze. Door het riool drijven alle dode visjes uit het aquarium die mijn moeder door het toilet heeft gespoeld. Ik geloofde haar echt toen ze zei dat ze naar zee zouden drijven en weer tot leven zouden komen.
In de kamer, dan wel de grot waar ik me bevind, zie ik niemand, maar ineens heb ik het gevoel dat er iemand binnenkomt. Ik kijk naar de deur en zie hem inderdaad staan. Ik heb zelfs in mijn eigen hoofd geen controle over hen. Hij ziet er woest, zwaar en donker uit – hij kan een tent opzetten, vuur aanleggen en een avondmaaltijd bij elkaar jagen.
‘Ik heb vannacht over je gedroomd: je reed op een beer en sneed de kop van een slang af.’
Dat zou ik tegen hem gezegd hebben als hij inderdaad hier was geweest, maar dan denk ik: als het een jongen was geweest, had hij de gelaatstrekken van een strijder gehad, net als hij. Dan had hij strak en somber gekeken, sterkere armen gehad en die met dierfiguren laten tatoeëren. Was het een meisje, dan was ze ook een strijdster geweest, dat weet ik zeker, met een gigantische, maar ingehouden energie.
Ook in mijn fantasie, en zich onttrekkend aan elke controle, had hij me vanaf Nikola Tesla – de luchthaven van Belgrado – vergezeld en was hij samen met mij door de pascontrole gegaan. Hij liep naast me, zich als een slang en volgens een van tevoren vastgelegd en aangegeven kronkelpatroon voortbewegend. Hij stond in de rij te wachten en lachte toen ik gefouilleerd werd en mijn schoenen moest uittrekken. Ik had blauwe sokken aan met gele eendjes en vroeg aan een medewerkster van het vliegveld of ze voor mij iets warms kon neerleggen om op te staan, want kou was niet goed voor mijn eierstokken. Ik wist niet hoe ik haar kon laten weten dat ik misschien zwanger was, dus ik zei niets. Ik zweeg erover. Tegenover die medewerkster en tegenover hem.
Hij stapte met mij in het vliegtuig. Hij wist dat ik het eng vond om alleen te vliegen omdat ik dan gek werd van het idee dat ik elke controle zou verliezen en me volkomen machteloos moest overgeven aan een onbekende piloot die ik niet kon zien. Hij wist met mij mee te komen naar Amsterdam en vandaar met de trein naar Nijmegen. Hij had met mij de hele stad door gewandeld en kwam nu de kamer, dan wel de grot binnen waar ik me wilde verbergen. Ik wist dat ik hem in dit huis zou moeten achterlaten.
Ze zeggen dat er in het Besiendershuis geesten rondwaren, maar alleen de geesten die ergens moeten worden achtergelaten. Dat probeer ik mezelf tenminste wijs te maken.
De dagen gaan voorbij en ik kan me niet verroeren. Ik ben vergeten hoe je moet schrijven. Ik weet niet of ik ooit nog iets creatiefs kan produceren. Toen ik voor het laatst bij de gynaecoloog was, wist ik me een duidelijke voorstelling van mijn polycysteuze eierstokken te maken. Als ik een nieuw Word document aanmaak, vult het beeld het hele scherm. Ik weet niet wat ik daar doorheen zou kunnen schrijven.
Hij zit nog steeds naast me en kijkt naar mij. Hij glimlacht en knikt in de richting van het doosje waar een zwangerschapstest in zit. Het is wat verfomfaaid door alle bagage die ik daar in mijn koffer overheen had gelegd. Ik maak het open en haal de gebruiksaanwijzing eruit. Alles is heel gedetailleerd uitgelegd, ik zou tot morgenochtend moeten wachten, dan weet ik dat de spiegel van het ‘zwangerschapshormoon’ hCG het hoogst is. Ik tel de dagen vanaf de laatste keer dat we samen hebben geslapen, wat ook de dag is waarop we uit elkaar gingen; ik weet dat er vrij veel tijd is verstreken. Ik loop naar de badkamer, maar blijf staan als ik de telefoon hoor gaan, en voorzichtig loop ik een paar stappen terug.
Hij is het niet. Het is een vriendin die me belt om te zeggen dat er een jongen van haar werk is overleden. Ze werken allemaal door en niemand praat erover. De dood heeft elke betekenis verloren. Ook eenzaamheid heeft elke betekenis verloren, want die ervaren we allemaal. Ik word doodziek van alle mondkapjes, tests en social distancing. We zijn al ver genoeg van elkaar verwijderd. Ik ben alleen bang dat ik mezelf in een huis als dit heb achtergelaten.
Ineens realiseer ik me dat ik, als ik een kind krijg, nooit meer alleen zal zijn, en die gedachte geeft me enkele ogenblikken een behaaglijk, warm gevoel. Wat egoïstisch van me. Ik ga weer zitten en verkreukel het doosje in mijn handen nog iets meer. Ik kijk naar de muur, er zitten scheuren in. Het huis zou in tweeën kunnen splijten, net als in een tekenfilm. Als ik in een gruwelrubriek een artikel zou schrijven, over het beeld van mijn eierstokken heen, zou ik zo beginnen: Het Besiendershuis is in tweeën gespleten. De bevrijde geesten zwerven door de stad. Als u goed voor uw vroegere geliefden bent geweest, hoeft u nergens bang voor te zijn.
Ik gooi het gekreukelde doosje weer op tafel en laat het liggen, zodat hij er ook zelf naar kan kijken. Ik kijk door het raam. Elke dag rennen er mensen over het pad langs het water. Het zijn er elke dag meer en ze lijken zich niet aan het kille novemberweer te storen. Dat doe ik ook niet. Ik kan zelf ook hardlopen. Voordat ik de test doe, probeer ik een paar beslissingen te nemen en me voor te stellen wat er onvermijdelijk gebeuren gaat als ik echt zwanger mocht zijn. Ik weet niet of mijn buik een geschikte plek is om negen maanden in door te brengen, of deze wereld een geschikte plek is om in te wonen en of ik daar überhaupt toe in staat ben; ook weet ik niet hoe ik tegen hem moet zeggen en verder aan iedereen duidelijk kan maken dat ik er waarschijnlijk grotendeels alleen voor zal komen te staan.
Ik probeer mijn intuïtie te hulp te roepen en erachter te komen of er inderdaad iets in mij zit of dat het alleen organen zijn, botten en bloed. Ik bekijk van verschillende kanten de scenario’s van wat er kan gebeuren. In het ene krijg ik een kind, maar is het altijd ontevreden; het eist van me dat ik met hem naar een psychiater ga en als die iets bij hem constateert, krijg ik de schuld. Soms voel ik duidelijk zijn woede en zijn behoefte om mij te slaan. In een ander scenario krijg ik een kind dat in alle opzichten beter is dan ik, maar weet ik mijn draai niet te vinden: ik heb er moeite mee dat ik geen tijd voor mezelf heb, ik investeer alles in mijn opgroeiende kind, dat uiteindelijk bij me weggaat, waarna ik begin te drinken en een hond neem om iemand te hebben die op me wacht als ik thuiskom. Al die verschillende scenario’s over mezelf en mijn potentiële kind worden een obsessie voor me, de dagen verstrijken en ik schuif het ogenblik om die test te doen steeds verder voor me uit.
Ik stop intussen wel met roken, want je weet maar nooit. Ik zeg tegen mezelf dat sigaretten niet mijn vrienden zijn en lees nog een keer Stoppen met roken van Allen Carr. Opgelet – spoiler alert: het is niet makkelijk. Ik spring over hem heen, hij wil niet uit mijn grot vertrekken. Hij is om een of andere reden op de grond gaan liggen en staart naar de hanglamp aan het plafond. Ik weet niet waarom ik me dat allemaal voor de geest haal, maar het wordt ondraaglijk. Ik log in op Instagram en probeer hem te vinden, maar ik realiseer me dat hij me niet alleen heeft verwijderd, maar ook zijn account heeft opgezegd, zodat ik er niet achter kom wat hij op dit moment doet. Dat is maar beter ook.
Opnieuw herrie, maar nu echt, er wordt aangebeld. Ik duw de deurkruk omlaag en doe open. Daar staan een man en een vrouw. Zij komt uit Nederland, hij uit Bosnië. Ze hebben gehoord dat ik hier in residence ben en willen kennis met mij maken. We gaan op de begane grond aan de grote, donkere houten tafel zitten en drinken groene thee.
‘Ik had twee levens. Het ene was tijdens de oorlog en het andere begon toen ik wegging. Het enige wat die twee levens met elkaar verbindt, ben ik. Maar ik ben ook niet langer wie ik was.’
Dat is wat hij zegt. Hij kijkt naar een hoek van de kamer. Ik kijk ook, maar zie daar niets. Hij heeft zijn eigen lawaai meegebracht. Hij heeft zijn geesten in dit huis achtergelaten. Door het raam zie ik hoe ze steeds kleiner worden en verdwijnen. Ik pak het verfomfaaide doosje en loop langs grootmoeder het trapje op. Het is alsof ik een kat hoor. Alsof ik haar iets over grootvader hoor zeggen. Ik blijf even in de badkamer zitten. Een dun lijntje van een paar millimeter kan alles veranderen. Je kunt maar beter een vlek zijn. Van een vlek hoef je niets te verwachten.
Vertaling: Roel Schuyt
Beeld & Poëzie / 10.10.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Verhaal / 31.08.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Beeld & Poëzie / 20.07.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Poëzie / 17.07.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Verhaal / 16.04.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Poëzie / 10.04.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Poëzie / 04.03.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Poëzie / 06.02.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Verhaal / 04.02.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Poëzie / 30.01.22
Dossier
Lopende zaken 2022
Poëzie / 14.01.22
Dossier
Lopende zaken 2022