Lopende zaken 2022

Poëzie / 10.04.22

IK WIL NIET DAT HET LONKT

Elsbet de Pauw

HOE HET MISSEN MIJ VINDBAAR MAAKTE

vandaag ben ik op de straatstenen gaan liggen alsof het een grasveld is
en denk ik aan alle dingen die ik ooit plots
zonder vindplaats, zonder oorsprong had
aan de dwarsfluitspeler die ik een munt gaf omdat hij ’s avonds voor de lege plekken speelt
aan de dag voor ik de put in viel en daarin iets verloor
en hoe het missen mij vindbaar maakte

aan iemand die in de supermarkt een bokaal salsa liet vallen
aan de scherpe geur die in mijn jas trok en met me meeging naar huis
hoe ik daar voortdurend dacht aan de jongen met wie ik nacho’s at en mijn eerste lesbische film keek

enkele dagen geleden viel de elektriciteit uit; met een korte flits viel de wereld stil
en ook ik viel die avond flitsend op de grond, flitsend stil
om er dagen later nog steeds uit te zien als een afgeranselde vrouw
en ik had aan iedereen willen zeggen: ik ben op de verkeerde manier aangeraakt, maar niet gewelddadig

sinds ze me voor het eerst schreef, ben ik opgehouden met hoofdletters te schrijven en anderen te overtuigen

aan een man die moe was van het slechte nieuws
vertelde ik dat de koninginnenwesp bij vriestemperaturen als laatste sterft;

leven lukt beter wanneer niemand kijkt
zo zal ik struikelen en niet langer doen alsof




SOMMIGE MENSEN VINDEN MIJ

mijn vacht is een vochtige krappe wetsuit; ik wil hem afwerpen. en toch val ik niet genoeg buiten mijn contouren voor het eindeloze schoppen het voortdurende krabben. de huid van mijn gezicht trekt, voelt als kalkpoeder rond mijn ogen.

ik ben strak en afgelijnd, sommige mensen schuwen mijn blik, sommige mensen schuwen mijn aangezicht,
sommige mensen vinden mij precies zoals ik hoor te zijn,
sommige mensen vinden mij een geruststelling.

de omlijning van mezelf is net en aantoonbaar; niet afwijkend genoeg en in mezelf val ik steeds door de spijlen heen tot iemand – een lange jongen, soms een keurig oud mannetje – me rechttrekt.
steeds opnieuw is er iemand die me rechttrekt, me aan de juiste kant plaatst.
ik zal nooit sneuvelen: altijd opnieuw word ik gered door manische pixeljongens.

ik ben strak en afgelijnd, sommige mensen schuwen mijn blik, zien de hoogmoed als een heldere bekentenis, zien onmiskenbaar een vrouw, nooit een gentleman, nooit een robuuste held, nooit een gladde manager, gewiekste libertijn, nooit een magiër, nooit een schurk, een meedogenloze rebel,
nooit een jongen met meisjesogen

ooit had ik magerzucht, nu zie ik de weinige plekken waar mijn botten uitsteken als de harde randjes, de steigers van mijn viriliteitsgebed, mijn stalen bast; daar waar ik vigileer in een tussenruimte. ik schuw mijn lichaam om andere redenen nu,
ik wil niet dat het beminbaar zoals in de films op een canapé ligt,
ik wil niet dat het lonkt.




MIJN WOEDE IS PLOMP EN LANGZAAM

mijn woede is plomp en langzaam
ergens in het midden van mijn adembuis is mijn stem strop geraakt
iemand zal zich eraan storen wanneer ik hoest, het slikken zal onaangenaam door de ruimte galmen

alle uitdrukkingen van juffen uit de lagere school heb ik onthouden
kleine krokodilletjes lopen als tranen over mijn wangen
in mijn hoofd krult mijn tong onophoudelijk in mijn mond
vindt het gat van mijn keel niet

mijn stilte is een spastische beweging, een potsierlijke situatie die enkel door een brul verholpen wordt
mijn verdriet is een lachwekkend kunstwerk, de hele dierentuin (on)gevaarlijk op mijn tweedimensionale gezicht

in een nieuwsartikel op HLN werpt een vrouw haar hoofd ellendig in een overvolle wasmand
dit is vanzelfsprekend de verbeelding van een dieptepunt

door een klein raampje in de trein wordt de lucht naar binnen gezogen
de buitenwereld hoeft mij nog niet aan te raken om een bepaalde plek te betreden
iemand benoemt mijn lichaam, wijst met zijn stem mijn naakte ledematen aan en hoeft mij nog niet aan te raken om een bepaalde plek met voeten te treden

toorn tekent zich als schichtige lijnen op mijn vingertoppen af, vult mijn ogen met water, niet met vuur, dat is omdat mijn lichaam steeds buigt, dat is omdat mijn stem niet door de wand klinkt, steeds opnieuw in zichzelf weergalmt, als een grillige pieptoon naar buiten treedt
terwijl zijn blik met vleesdraadjes aan me vasthangt en hij me meisje noemt
niet huilen meisje, nu niet huilen,
meisjes zoals jij -

kleine krokodilletjes lopen ongevaarlijk over mijn wangen
terwijl het buigen langzaam oud wordt, mijn zwijgen en mijn knikken voelbaar slijtsporen vertonen

en ik wacht
op die vaderlijke hand op mijn hoofd,
die hand redelijk clichématig op mijn wang
die hand als een hitteplek op mijn koude ijzeren lichaam

en op hoe alles zo moeizaam, zo traag op gang komt terwijl ik naar adem hap omdat ik misselijk word van de tegengestelde richting

wanneer ik hoest, waan ik mezelf stervende
(alleen een nakende tragedie heeft effect bij meisjes zoals ik)

wanneer ik slik, ontsnapt de angst uit mijn keel

Elsbet De Pauw (1998) schrijft poëzie, proza en essays. Ze behaalde een master in de Vergelijkende Moderne Letterkunde aan Universiteit Gent en woont nu in Amsterdam. In 2020 ging ze mee op de Parijsresidentie van deBuren en werk van haar verscheen o.a. in Deus Ex Machina, de Reactor en de Volkskrant.

Meer van deze auteur