Gemeenschap en Goederen VII

Het appartement bevindt zich in een deel van de stad dat ze nauwelijks kennen. Theo en Anna, hoewel al langer samen, hebben besloten te gaan samenwonen. Het verlaten van het oude, het accepteren van het nieuwe; in de beperkte ruimte van hun woning moeten beiden ontdekken wat het nieuwe leven van hen eist. Daan en Thomas Heerma van Voss, broers, schrijven afwisselend en om de twee weken het volgende deel.


Illustratie door David Wasch


Er zijn deuren die ik niet openen mag. Van zijn voordeur blijf ik weg. Er zit een trap tussen, tweeëntwintig treden, een pas geverfde leuning, en een kapstok vol leren jassen.

Vorige week kookte zijn melk over. Ik herkende de geur, een rauwe lucht van melkkorsten en aanbrandend metaal. De lucht kwam ons appartement binnen. Nadat ik een tijdje had geaarzeld over de grenzen van behulpzaamheid en onbeleefdheid, besloot ik naar boven te gaan, naar zijn woongedeelte.

Er kwam stoom onder de deur vandaan. Niet veel. Witte rook. Ik bracht mijn hoofd dicht bij de deur. Als ik mijn best deed hoorde ik het pannetje klapperen op het fornuis.

Maar ik hoorde vooral iets anders. Mensengeluiden. Mensengeluiden die dierengeluiden imiteerden. Ik hoorde een vrouw, een jonge vrouw, ik hoorde een jonge stem - ik weet niet waarom juist dat me stoorde -, ik hoorde haar kreunen. Ik hoorde haar kreunen zoals ik nog nooit heb gekreund, of wel, maar lang geleden. Waarom werd ik jaloers, op iemand van wie het enige wat ik wist was dat ze geneukt werd door mijn bovenbuurman?

Ik bleef zitten voor die deur. Dacht na over de woorden van Marjolein, de vriendin van de man, Maarten, over de rechtvaardigheid van Theo. Hoe meer ik nadenk, hoe minder ik begrijp. Bedoelde ze dat Maarten niet rechtvaardig was, wreed misschien? Waren deze geluiden tekenen daarvan?

Was Theo mij te rechtvaardig?

Hij was trouw, dat stond vast. Theo zou nooit voor de deur van de bovenbuurman gaan zitten, luisterend naar de dierlijke geluiden van vreemde mensen. Theo zou nooit fantaseren over hemzelf in hun gedaante. Theo zou nooit fantaseren. Theo had geen fantasie.

Bij iedere kreun van de vrouw daarbinnen – zou het Marjolein zijn, die zo hield van Simply Red, of was zij ingeruild voor een beter, jonger exemplaar? Of voor iemand zoals ik? – was er een fysieke reactie, niet in mijn maag, net eronder.

Nog een halfuur ben ik blijven zitten, luisterend naar het geklapper van het pannetje en de geluiden van de vrouw, heel soms van Maarten, zwaar geademde, onverstaanbare woorden van een ongekende aantrekkelijkheid, tot zij het uitriep, en hij zijn laatste adem rommelde. Ze waren klaar. Nu zouden zij het pannetje horen, de dagelijkse dingen zouden macht herwinnen, ze zouden opstaan, richting de huiskamer lopen. Ik schrok, gooide een paar laarzen onder de kapstok om, schrok nog meer, en rende naar beneden, gehuld in de metalige lucht van weggekookte melk.

Tien minuten later deed Theo de deur open. Hij zette de ramen open, vroeg zich af waar het godverdomme zo naar stonk, ik wees naar boven en zei ‘melk’, waarop Theo bleef staan en mompelde dat de bovenburen geen manieren kenden.