Het appartement bevindt zich in een deel van de stad dat ze nauwelijks kennen. Theo en Anna, hoewel al langer samen, hebben besloten te gaan samenwonen. Het verlaten van het oude, het accepteren van het nieuwe, in de beperkte ruimte van hun woning moeten beiden ontdekken wat het nieuwe leven van hen eist. Daan Heerma van Voss en Thomas Heerma van Voss, broers, schrijven afwisselend en om de twee weken het volgende deel.
Illustratie door David Wasch
Hij kan niet zeggen dat het hem verbaast. De laatste weken gedroeg ze zich al anders. Ze maakte afspraken met vriendinnen die ze jaren geleden voor het laatst had gezien. Ze deed twee keer per dag boodschappen. Soms ging ze ’s ochtends naar de markt, waarna ze uren later terugkwam met een lege tas. ‘Ik keek alleen even,’ zei ze dan. ‘Later op de dag ga ik nog wel langs bij de buurtwinkels.’
Nu ligt ze op de bank. De bank waar hij een week geleden nog een deken om haar heen probeerde te slaan. Of nee: ze ligt op de buurman, en die ligt op de bank. Hun kleren hebben ze allebei nog aan. Zelfs het bovenste knoopje van zijn overhemd is dicht. Een omstander zou zo kunnen denken dat ze is uitgegleden en per ongeluk op hem terechtkwam. Of dat ze dronken zijn en zomaar wat op elkaar liggen. Maar hier is geen toeval of alcohol in het spel. Ze hebben ervoor gekozen om zo te liggen.
Zouden ze dit vaker gedaan hebben? Ze aten de laatste tijd steeds vaker met zijn vieren. Wellicht was het tijdens die diners al zichtbaar, de lust, het verlangen, hoe je het ook wilt noemen; hij heeft zulke dingen meestal pas laat in de gaten. Toen zijn ouders decennia geleden uit elkaar gingen, wist zijn beste vriend het ook eerder dan hijzelf. Hij herinnert het zich nog goed, hoe hij in paniek naar hem toe was gehold en had geroepen: 'Ik moet je iets vertellen, mijn ouders gaan uit elkaar!' En hoe de vriend kalm had geantwoord: 'Dat weten we toch allang?'
Misschien hadden ze een vaste middag in de week, kon Anna de laatste dagen al aan niets anders denken. Terwijl zij en Theo samen aten, in bed lagen, de afwas deden - misschien had zij toen telkens de buurman voor zich gezien.
In zijn hand heeft Theo een bos rozen. Een half uur geleden aangeschaft. Uit het niets had hij een middag vrij gekregen. Twee patiënten hadden afgezegd, een andere afspraak kon hij verzetten en zijn dossiers mocht hij natuurlijk ook thuis doorlezen. Anna zou ook thuis werken vandaag, ze konden samen aan de keukentafel zitten.
Hij zet een voorzichtige stap naar achter. De bloemen houdt hij achter zijn rug. Ineens kan hij de gedachte niet verdragen dat Anna die ziet. Dat zij daar ligt is al onverdraaglijk, maar dat hij uitgerekend vandaag bloemen meeneemt, zoals elke B-film voorschrijft, dat mag hij niet toelaten.
Nog een stap naar achter, en nog een, tot hij in de gang terechtkomt.
Niemand zegt iets. Geen vragen, geen gehaast verzonnen excuses, geen voorspelbare opmerkingen over een misverstand of zoiets stompzinnigs - nee, terwijl hij wegloopt, liggen Anna en de buurman onberoerd op de bank. De buurman heeft zijn blik inmiddels afgewend, zij kijkt hem nog altijd met opengesperde ogen aan.
Bij de voordeur kijkt Theo even naar het naambordje. THEO EN ANNA VAN DER MEER. De woorden lijken afkomstig uit een ver verleden. Even overweegt hij Anna iets te roepen, dat hij even een blokje omgaat, dat hij terugkomt. Maar hij zegt niets. Hij loopt alleen weg, met de bos rozen nog altijd in zijn hand.