Je ziet het makkelijk over het hoofd als je te snel doorklikt: een website kan ook een plek zijn om te blijven. Yra van Dijk bezoekt per Gidsnummer een webplek van belang.
Een spetter gemorste groene inkt op het tweede nummer van Cannibale, uit 1920. De zorgvuldig getekende plattegronden in De Stijl (1919). De rode pagina’s van het achtste nummer van 391 (1919). Ook al blader je de tijdschriften slechts digitaal door op de Digital Dada Library, het is haast of ze zo uit de handen van Francis Picabia of Tristan Tzara komen.
‘Aura’ , noemde Walter Benjamin dat weer een paar decennia later: dat wat een kunstwerk bindt aan een specifieke tijd en ruimte. De tijdschriften van het Dada-archief staan er bol van, van aura. Ze zijn dan weliswaar gereproduceerd, (wat voor Benjamin nu juist verlies van aura inhield), maar aan hun authenticiteit is weinig verloren gegaan. Sterker nog: met de uniformering van drukwerk en typografie die sindsdien de standaard is geworden, hebben deze tijdschriftjes alleen maar gewonnen aan materiele kracht.
Bovendien getuigen de tijdschriften van zo’n explosie van creativiteit en levenslust, dat de reproductie daar niet aan af doet. Er zijn meer mooie digitale archieven gemaakt door universiteitsbibliotheken (Het manuscript van Madame Bovary!), maar zelden gaf een online-archief me zo sterk de sensatie dat je het papier en onder je vingers voelt knisperen als op deze website van University of Iowa Library.
Het is natuurijk wel in tegenspraak met alles waar Dada voor stond, deze zorgvuldige archivering. Kunst die zichzelf wil opblazen is immers niet bedoeld voor de eeuwigheid. Dat een van de tijdschriften Der Blutige Ernst heet, dienen we ironisch op te vatten.
Maar dat ze zichzelf zo weinig serieus nemen, maakt deze zines-avant-la-lettre alleen maar nog mooier. En leuker ook: bruisend van levenslust en lol, met titels als Elan en Maintenant, of Neue Jugend. Wie de de tijdschriften online doorbladert, stuit voortdurend op kreten als: ‘Geen gisteren, Geen morgen’. ‘ Vrijheid voor iedereen’ , ‘Aimer la vie’ , en natuurlijk ook op heel wat onderbroekenlol. Oproepen om naar ‘concerten’ van Satie en Picabia te komen, maar wel met watjes in je oren en een zwarte bril op, en te roepen ‘ weg met Satie’, ‘ weg met Picabia’ .
Al snel realiseer je je hoe groot de ernst was die er achter de humor school. Neem de kaft van het tijdschrift Sic, waarop in aandoenlijk scheef gedrukte letters aangeeft op welke uren en op welk adres de redactieleden hun ‘ vrienden’ graag zouden leren kennen. Kom daar nog maar eens om- tijdschriftredacteuren die twee keer per week hun lezers ontvangen. In levende lijve.
Wanneer gaat een Nederlandse universiteitsbibliotheek ook eens aan de slag met de afleveringen van bijvoorbeeld Barbarber en Gard Sivik? Tijdchriften waarvan we pas nu realiseren hoeveel hun materialiteit (stukken behang bij wijze van pagina’s) te maken had met de mechansiering van de samenleving? Een mooie digitale editie van die al even krankzinnige tijdschriften: voor iedereen die zijn nostalgie naar materialiteit een wat tastbaarder vorm wil geven dan Hipstamatic alleen...