Alma Mathijsen schreef voor de Gidsgame “Your Daily Victory Boogie Woogie” een verhaal over Godfried de Ridder. Godfried speelt een heldenrol in de game, maar de Godfried-episode van Alma Mathijsen kan ook heel goed op zichzelf staan en doet dat dan ook als Verhaal van de Maand augustus.
“Ik heb nu geen zin in jou,” Godfried de Ridder houdt de deur in zijn hand, “ga maar foto’s van eenden maken, weet ik veel, is het geen broedseizoen?”
Het is 9 uur in de morgen, de zon schijnt fel naar binnen, de fotograaf staart Godfried even aan en stapt dan langs hem heen naar binnen. Op de grond liggen tientallen doeken, die schilderijen noemt Godfried ‘zorgenkindjes’. Hij weet niet hoe hij ze af moet maken, de uiteindelijke versie is nog lang niet daar. Op een bijzettafeltje liggen tubes verf klaar, zelfs de dopjes zijn eraf gedraaid. Godfried had gehoopt dat hij onder de verf zou zitten wanneer de fotograaf zou aanbellen, maar hij durfde de hele nacht geen veeg op het doek te zetten. Hij dacht aan een nieuws-item dat hij als kind had gezien. Een meisje, niet ouder dan zes, had tijdens het tekenuurtje een meesterwerk gemaakt. Met ecoline had ze een abstract werk geschilderd. dat iets in mensen ontdooide. Ze werd geïnterviewd, ze zei dat ze niet wist wat ze had gedaan, dat ze gewoon aan het kleuren was. Het stuk werd opgenomen in de collectie van het Guggenheim. Het meisje had niet door dat ze een meesterwerk maakte, ze had het niet door.
Die woorden spookten door het hoofd van Godfried. Hij had altijd door waar hij mee bezig was, over elke verfstreek die hij zette dacht hij eerst na, hij verloor zichzelf nooit.
“Van dat werk hoef je geen foto’s te maken.”
De fotograaf draait zich om.
“Ik maak foto’s van je leven, dit is je leven.”
“Weet jij wat Piet Mondriaan deed met een schilderij dat niet lukte?”
“Moet ik raden?”
“Ja, doe maar,” zegt Godfried ongeduldig.
“Strikvraag. Het lukte altijd, want hij ging door tot het goed was?”
“Nee, fout! Ha, hartstikke fout.”
“Wat dan?”
“Hij nam het doek mee naar zijn tuin, zette het neer en schoot het neer met een 9 millimeter pistool. Dat was Piet.”
“Wil je schilderijen gaan afschieten?”
Godfried raakt geïrriteerd: “Een doek is pas een painting als het af is. Nu is het een doek. Je begrijpt het niet. En schieten, ja, dat kan ik helemaal niet. Ik kan dat toch niet? Ik kan niet eens een doek verwoesten, laat staan een goed werk maken.”
Hij gaat zitten op zijn bank, hij weet zichzelf geen houding te geven. De fotograaf knielt voor hem neer en klikt.
“Flikker nou een eind op, zeg.”
Godfried wrijft zijn rimpels samen, en snuift een aantal keer hard. Ware kunst komt tot je, die kun je niet verzinnen. Hij wil zien hoe die ontstaat. De vraag is of zoiets valt af te kijken.
“We gaan op stap,” zegt hij dan.
“Als het buiten is, moet ik een andere lens pakken.”
“Pak die dan.”
“Die ligt thuis.”
“Op een dag is onze samenwerking voorbij, ik hoop dat je dat begrijpt.”
“Ik woon niet ver.”
Een lange stilte.
“Heb jij eigenlijk kinderen?”
“Ja, hoezo?”
“Hoe oud?”
“Drie en vijf, hoezo?”
‘Waar is die driejarige?”
“Bij mijn ex, hoezo?”
De ogen van Godfried beginnen te twinkelen, hij slaat zijn handen in elkaar.
“Eerst halen we je lens, dan halen we de driejarige, en dan gaan we naar een kinderdagverblijf. Ik neem je mee op zoektocht naar ware kunst.”
Een tevreden glimlach straalt op het gezicht van Godfried. Dit is hoe het zal gaan. Hij zal zien hoe kunst in zijn puurste vorm gemaakt wordt, zonder belemmering van enige kennis van zaken. Kunst glijdt zonder oordeel van het brein uit de vingers van de kinderen.
“Waarom heb je daar mijn zoon voor nodig?”
“Zeg, zeg, jij bent hier omdat ik je een plezier doe. Nu mag jij mij een plezier doen. Als wij, twee mannen van middelbare leeftijd…”
“Ik ben 28.”
“Als wij, twee mannen van gemiddelde leeftijd een kinderdagverblijf binnen lopen zonder kind, dan is dat is raar. Dat vinden de mensen raar. Daar moet een kind bij.”
“Ik ben niet op zo’n goede voet met mijn ex. Ik weet het niet.”
“Nog beter.”
Een half uur later staan ze voor de deur van de ex. De bel zoemt lang door. De fotograaf draait zich om, haalt zijn handen door zijn haar en vloekt zachtjes. Godfried doet moeite om zijn gezicht strak te houden. De deur gaat open, een vrouw in velours joggingpak doet open.
“Mijn naam is Godfried de Ridder en ik kom uw zoon ophalen.”
De portier is scheel. Godfried de Ridder omklemt het handje van de driejarige stevig. Zonder het kind van de man die elke stap die hij zet volgt, is hij niets op deze basisschool. Hij heeft hem, Stefan Kosakowski, geïnstrueerd om buiten op hem te wachten, hij zal zijn kind terugbrengen wanneer hij ware kunst zonder bevlekking heeft zien ontstaan. Dat is waarom hij hier is. Een kind heeft niet geschiedenis die het met zich mee moet dragen, ideeën roetsjen als van een glijbaan van de kop naar het papier.
Godfried knikt iets te intens naar de portier, dan trekt hij het armpje van de driejarige hardhandig de lucht in om te laten zien dat hij niet alleen is. Haast wil hij ook nog zeggen: ik heb een kind mee. Gelukkig weet hij die woorden nog weg te moffelen.
“Ik hey hallo,” wordt het.
De portier staart nog steeds even scheel voor zich uit. Godfried versnelt zijn pas, de driejarige trekt zich los en stormt een trap op. Kinderen van drie kunnen erg snel rennen, moet Godfried concluderen. Dan bedenkt hij dat hij de naam van de driejarige is vergeten, of heeft hij die überhaupt ooit wel eens gehoord? ‘Zonder kind op een basisschool ben ik niks,’ galmt door zijn hoofd. De driejarige verdwijnt bovenaan de trap.
“Zeg, ho, …, kind,” probeert Godfried, “kom eens terug nou.”
Zo snel als zijn voeten kunnen snelt hij de driejarige achterna, hij laat de leuning door zijn handen glijden. Boven scant hij de gang, vier deuren, alle voorzien van glas, alle dicht, en nergens een kind. Wat nu? Wat nu? Hij dwingt zichzelf te denken als een kind, dat is immers ook het uiteindelijke doel. Met een slag draait hij de eerste deur open. Een lerares kijkt verbaasd zijn kant op, een twintigtal kindergezichtjes doet hetzelfde. Zijn deze kinderen drie, vier of vijf? Godfried weet het niet meer, misschien zijn ze wel zes. Hij probeert zich in te denken hoe lang de driejarige was. Vergeten, hij is het allemaal vergeten, of heeft hij daar wel naar gekeken? Zijn gezichtje kan hij zich ook niet meer voor de geest halen.
“Wat kunnen we voor je doen?” vraagt de juffrouw met een stem in honing gedoopt. Godfried smelt.
“Ik kom mijn zoon halen,” zegt hij zonder na te denken, zijn ogen zakken in de boezem van de juffrouw.
“We moeten eerst altijd groeten. Is het niet zo klas? Stelt u zichzelf even voor.”
“Ja,” Godfried krijgt het warm, “mijn naam is Godfried, ik kom iemand ophalen.”
Hij wil zichzelf schoppen, waarom zegt hij iemand?
“Goedemorgen meneer Godfried,” klinkt uit twintig kinderkeeltjes.
“Wie is uw zoon?”
Godfried stamelt, hij wil heel erg veel tegelijk. De driejarige moet terug naar zijn vader, dit was een slecht idee. De juffrouw moet met hem mee, zodat hij onder de lakens iets kan bekijken. Het schilderij zal vandaag uit zijn vingers ontstaan, een echt meesterwerk.
Zonder veel te zeggen schuifelt Godfried het lokaal uit en snelt, eenmaal op de gang, het schoolgebouw uit. De wind blaast zijn haar de andere kant op.
“Ik ben hem kwijt,” Godfried schreeuwt naar Stefan, die hem nog niet hoort, alleen verbaasd opkijkt, “ja, ik ben je zoon kwijt.”
Stefans zoon was uit zichzelf terug naar Stefan gekeerd. Zoals ook Godfried terugkeert naar zijn atelier. Terug in zijn atelier staat er iets groots te gebeuren, iets waar Godfried zich volledig aan moet wijden. Hij moet nu de kunstenaar zijn waar hij altijd tegen opgekeken heeft. De kunstenaar die niet stopt met werken, de kunstenaar die niet slaapt, de kunstenaar die niet eet, de kunstenaar die continue opofferingen maakt voor het grotere goed: het kunstwerk. Voor het eerst in zijn leven glijdt het werk door zijn handen, zonder dat zijn brein hem in de weg zit. Tijdens zijn studie op de academie las hij een ontelbaar aantal boeken over de kunst van het maken. Overal stond dat de kunstenaar de regels van het kunstwerk moest volgen en niet andersom. Uiteindelijk zou een gedicht, schilderij, installatie, wat dan ook, op zichzelf moeten staan, de maker is secundair. Dat was Godfried nooit eerder gelukt. Nu wel. Aan de ene kant verrukt het hem, aan de andere kant stelt het hem licht teleur. Al wil hij dat zeker niet toegeven. Als alleen het kunstwerk er toe doet, zal de aandacht daarmee ook naar het kunstwerk gaan en niet naar de kunstenaar. Net zo als bij de Victory Boogie Woogie. Niemand heeft het nog over Piet. Piet is secundair. Wie is Piet? Met een bijtel in zijn hand gaat Godfried voor het eerst sinds 13 uur zitten. Hij kijkt naar de installatie die bijna zijn hele studio heeft overgenomen. Vliegensvlug springt hij op, hij mag nu niet gaan nadenken. Dit moet af. Dit moet af. Nu reflecteren zou alles kapot kunnen maken. Hij pakt een fiets van de vloer, tilt hem boven zijn schouders, dan gaat de bel. Met het voertuig boven zijn kop twijfelt hij of hij open zal doen. Nee. Nu is niet het moment. De bel gaat weer. Godfried gooit de fiets neer, pakt zijn lasapparaat, hij speurt naar een gezichtskap. Dan maar zonder, ik knijp mijn ogen wel dicht, denkt Godfried.
“Godfried!” klinkt van achter de deur.
Weer de bel, die nu onafgebroken door de studio heen ratelt. Godfried zet het lasapparaat aan, hij zal het sterkste ijzer ombuigen, zolang het maar veel kabaal maakt. De stem en de bel blijven in zijn hoofd naklinken. Zijn goede opvoeding zit hem wederom in de weg. Met een diepe zucht smijt hij zijn gereedschap op de grond.