De derde dinsdag van de maand is Printjesdag bij De Internet Gids. Lees vandaag over de oude dwerghamster Knabbel in een nieuw kort verhaal van Elske van Lonkhuyzen.
Ik kwam er pas achter dat Knabbel dood was toen Kati na school vroeg of ze hem even mocht zien. Ik roerde met een vinger door het zaagsel in zijn bak en tikte tegen de glazen wanden. Ik pelde zonnebloempitten en legde die in zijn bakje. Veel dingen uit de hamstermix van de dierenwinkel lustte hij niet, maar zonnebloempitten gingen er altijd in. Ik had eens geteld hoeveel hij er in zijn wang kon stoppen, het waren er twaalf. Hij had ze in zijn holletje uitgespuugd en was daarna teruggekomen voor meer. Domme hamster, dacht ik. Er is voor jou altijd genoeg en toch doe je alsof het elk moment op kan raken.
‘Zou hij dood zijn?’ vroeg Kati.
‘Tuurlijk niet,’ zei ik. Maar mijn hart begon ineens heel hard te bonzen en ik roerde nog harder door het zaagsel en riep zachtjes: ‘Knabbel, kom dan lieverd,’ zoals ik de overbuurvrouw weleens haar hond hoorde roepen.
Toen er niets bewoog, pakte ik voorzichtig de vettige pluk watten uit de hoek waar hij altijd sliep. Daar hing hij in: een stijf, grijs bolletje. Zijn oogjes zaten dicht.
‘Hij is dus wel dood,’ zei Kati ontevreden.
‘Ik haal mijn moeder,’ zei ik, en rende naar beneden.
Ik was wel een beetje geschrokken maar niet verdrietig. Terwijl bij doodgaan verdriet hoorde. Toen mevrouw De Smet was overleden, was ik bijvoorbeeld wel een beetje verdrietig geweest, en mijn moeder zei steeds dat het fijn was dat ik de week ervoor nog bij haar was langsgegaan. Ik had toen twee boterbabbelaars van haar gekregen, die had mevrouw de Smet altijd in huis. In een klein blikje in de keuken.
‘We begraven hem meteen,’ zei mijn moeder. Ze had het doosje waarin we hem twee jaar eerder hadden meegekregen van de dierenwinkel speciaal voor deze gelegenheid bewaard. Het had gevroren maar het lukte haar een kuiltje te graven in de tuin, vlakbij de schutting. We keken voor mijn slaapkamerraam hoe ze met een schep de aarde wegbikte, met korte harde slagen. Kati gaapte en krabde aan haar buik. Daarna kwam mijn moeder ons halen. Ze liep voor ons de trap af, daarna kwam ik met het doosje en achter me Kati. Omdat ik bang was dat ze het een beetje saai vond, legde ik het doosje op mijn schouder en deed alsof ik een grote doodskist droeg. Ik ging er een beetje gek bij lopen en keek over mijn schouder. Kati lachte en keek weg, alsof ze het niet echt grappig vond. Plotseling vond ik het toch heel verdrietig van Knabbel. Bij het grafje huilde ik een poosje.
’s Avonds in bed dacht ik aan hoe het zou voelen om dood te gaan. Of je het eerst koud kreeg, of je het zou weten wanneer het zo ver was en of Knabbel pijn had gehad. Ik riep mijn moeder.
‘Ik denk dat hij gewoon oud was,’ zei mijn moeder.
‘Hij was pas twee,’ zei ik.
‘Twee is voor een dwerghamster heel oud,’ zei mijn moeder. ‘Twee is voor een dwerghamster wat tachtig is voor een mens.’
Ik dacht weer aan het doosje dat ik op mijn schouder had gedragen. Aan het gekke loopje en dat ik daar nu verschrikkelijk veel spijt van had. Ik wilde het wel aan mijn moeder vertellen maar mijn keel zat dicht en hoe ik ook zocht, ik vond maar niet de juiste woorden.
Over de auteur
Elske van Lonkhuyzen (1984) publiceerde in 2014 het chapbook Met de beste bedoelingen. Elske zit in het agentschap van Literair Productiehuis Wintertuin, lees meer van haar op wodkanademosterd.com.