Laten we de liefde nooit proberen

'Laten we de liefde nooit proberen' is afkomstig uit de bundel uit Un Río, un Amor (1929).

Vertaald uit het Spaans door Stijn Kleijnen.

Die nacht had de zee geen slaap.
Moe van het tellen, het telkens zo veel golven tellen,
Wilde hij vertrekken naar de verte,
Waar wellicht iemand wist van zijn bittere kleur.

Met slapeloze stem vertelde hij vage dingen,
Boten zacht verstrengeld
Op een achtergrond van nacht,
Of altijd bleke lijven, met hun vergetelheidskostuum
Onderweg naar niets.

De zee zong stormen, onbedwingbare donder
Onder donkere hemels,
Als het donker zelf,
Als het donker altijd
Wrokkig tegen sterrenvogels.

Zijn stem doorstroomde lichten, regen, kou,
Bereikte steden verheven tot wolken,
Serene Hemel, Colorado, Helse Gletsjer,
Alle puur van sneeuw of sterren
Gevallen in zijn aarden handen.

Maar de zee werd het wachten op de steden moe.
Ginds was zijn liefde slechts een vage uitvlucht
Met een glimlach van voorheen,
Door niemand opgemerkt.

En hij kreeg weer slaap en keerde langzaam terug
Naar waar niemand
Weet van niemand.
Naar waar de wereld eindigt.


De Spaanse dichter Luis Cernuda (Sevilla 1902 – Mexico-Stad 1963) behoort net als Federico García Lorca tot de Generatie van ’27. Nobelprijswinnaar Octavio Paz, bewonderaar en kenner van Cernuda, vergeleek zijn werk met het groeien van een boom: het kwam spontaan tot stand. Cernuda kon niet anders dan dichten, al schrijvende overpeinsde hij zijn leven en onderzocht hij zichzelf. Steeds opnieuw ervoer hij de tegenstelling tussen de werkelijkheid en de verlangens die hij koesterde.