De X




De groep is de krabbenmand waar we uit willen. Kijk naar de foto’s: elke groepsfoto is het begin van een talentenjacht.


De klassenfoto’s, de foto’s van de verkeersbrigadiers Twente-Oost, de foto van de Rome-reis waarop we met z’n allen op de Spaanse trappen zitten, de foto van de vereniging, het verjaardagsfeest, de bijeenkomst – die foto’s met verblekende kleuren, alsof het verleden uiteindelijk door aanzwellend wit licht zal worden uitgewist (een mooi idee, maar net wat we niet willen), vormen het bewijs van het begin van de jacht, de auditieronde, voordat selectieprocedures in werking treden.


We kijken welke mensen we nog kunnen thuisbrengen, welke namen we nog weten. We zijn blij dat het er weinig zijn en hebben medelijden met degenen die al die namen nog wél weten, want we stellen ons voor dat die (in tegenstelling tot wij) geen leven hebben en nooit een leven hebben gehad en dus alle tijd om met melancholisch verlangen terug te denken aan hun schooltijd, hun jeugd, de feesten uit die tijd.


Er is een uiteindelijke bestemming voor die groepsfoto’s, een hiernamaals dat lang niet voor elk exemplaar is weggelegd, en dat is dat ze terechtkomen in het eerste fotokatern van onze biografie, met een x boven één hoofd, en dat is ons eigen hoofd, of in ieder geval het hoofd dat we toen hadden.


Daarmee worden de andere vastgelegde leden van de groep automatisch gereduceerd tot anonieme beeldvullers, naamloze uitdrukkingen van de tijdgeest. (Kijk naar die T-shirts, die strakke truien, die kapsels! Kijk naar die lamp/ stoel/zwerver daar in de hoek! Ja zo zag het er toen uit.)


Er kan er maar één de x zijn. En het mooie is: op die foto’s zijn wij die x achteraf. Jaren van saaie ellende worden goedgemaakt door die x boven ons hoofd, de seculiere halo, het boter-kaas-en-eieren spel dat in één beurt is gewonnen. Deze x is de bekende grootheid.


Al die anderen, de niet-x’en, hebben we nodig om een x te kunnen zijn. Zonder achtergrond geen voorgrond; maar er zit beweging in de foto’s en dat is flauw – terwijl we naar de foto kijken kan er opeens een x boven een ander hoofd komen te staan. Daar hadden we eigenlijk geen rekening mee gehouden. De jury is nooit ontbonden, verandert van samenstelling en dus ook van voorkeur. Meteen gaan we kijken wat die nieuwe x heeft gedaan, en of de kans bestaat dat die nieuwe x kan uitgroeien tot een grotere x dan jij – of dat jouw x kan veranderen in een nul; er blijkt door die eeuwigdurende jury nu toch een serieus spelletje boter-kaas-en-eieren te worden gespeeld, met vergetelheid voor de verliezer.


Als x zijn wij tegelijkertijd niet-x’en voor andere x’en, want er is een hiërarchie die zichtbaar wordt als je alle groepsfoto’s waarin iemand is gemarkeerd over elkaar legt. Ergens moet een x zijn die geen niet-x is, voor niemand. Maar dat is een abstract idee waarvan we niet wakker liggen, zolang we maar de x zijn onder onze bijna-gelijken.


We staan ook op recentere groepsfoto’s, van bijeenkomsten van gelijken – boven elk hoofd staat een x. Nare foto’s zijn dat, alsof we in een communistische heilstaat leven waarin iedereen gelijk is. Pas als je met een vergrootglas over de foto gaat zie je dat niet elke x even groot is – maar je weet niet of daar systeem in zit of dat de ongelijke grootte van de x’en het gevolg is van de slordigheid van de jurysecretaris door wiens handen deze foto’s zijn gegaan.