We blijven opa’s naam noemen. Buiten begint het donker te worden, maar we blijven opa’s naam noemen. Nu moeten we doorzetten. We zijn er nu.
De hele familie is er vanavond. Met z’n allen zitten we in de woonkamer van mijn opa en oma. Oma is er even niet. Ze staat met mijn moeder in de keuken soep te koken. Ze moest even weg van hier. Bijna alle aangetrouwde ooms en tantes staan ook in de keuken. De echte familie zit in de woonkamer. We blijven opa’s naam noemen.
Opa weegt al bijna niets meer. Hij doet niets anders dan heen en weer wippen in zijn schommelstoel. Al drie weken heeft hij niets meer gezegd. De laatste keer dat hij wat zei, was hij alleen met oma. Dat is wat oma zichzelf nog het meest kwalijk neemt, dat ze zijn laatste woorden vergeten is.
Naast opa staan wat stoelen uit de keuken, met daarop oom Karel, mijn vader en tante Mies. Naast hen op de bank zitten oom Joost en tante Ria.
Ze noemen allemaal opa’s naam. Oom Joost noemt de naam van opa hard, veel harder dan tante Ria. Je kan aan oom Joosts stem horen dat hij het meent. Tante Ria meent het minder, maar tante Ria meent de dingen altijd minder dan oom Joost.
De twee banken maken een hoek en in die hoek zit ik, op de pianokruk. Op de andere bank zitten tante Plien, de tweelingzus van tante Mies, en haar man, oom Maarten. Oom Maarten zegt niets, dat is zo afgesproken. Aangetrouwde familie praat alleen in de keuken.
Naast de bank staat de vierde keukenstoel en daarop zitten samen mijn zusje Lies en mijn nichtje Louise. Ze noemen opa’s naam zachtjes, een beetje bang. Op de grond zit mijn neef Mees, de broer van Louise. Hun moeder, de vrouw van oom Joost, had iets met haar werk. Ook de kinderen van tante Ria en oom Henk zijn er niet. Ze zijn te groot voor dit soort dingen, had tante Ria gezegd toen ze binnenkwam. Mijn vader had haar streng aangekeken. Ik hoop dat het lukt zonder hen.
We noemen nog steeds de naam van opa. We moeten de naam van opa blijven noemen. Opa kijkt naar het schilderij van zijn vader terwijl hij schommelt. Zijn hoofd en zijn lichaam gaan op en neer en heen en weer, maar zijn ogen blijven gericht op die plek aan de muur. We blijven de naam van opa noemen.
Oom Maarten staat op. Ik kijk hem even aan. Hij knikt en loopt dan naar de keuken. Ik kijk naar tante Ria. Ik kan haar bijna niet meer horen tussen alle namen door. Ik tik even op haar knie.
Ja ja, zegt ze, en dan noemt ze weer de naam van opa. Ik kijk naar opa, maar er verandert niets.
Even later komt Oom Maarten terug, nu met oma. Oma draagt een stapel kommen en oom Maarten heeft een pan vast. Oma zet de kommen op het tafeltje en oom Maarten houdt de pan met soep voor. Oma begint op te scheppen en opa’s naam weer te noemen. Tante Mies deelt lepels uit. Opa lijkt nu iets rustiger te schommelen. Hij blijft naar zijn vader kijken.
Tante Ria pakt als eerste haar soepkom. Ze noemt de naam van opa en neemt dan een lepel van de soep. Daarna slikt ze en noemt ze weer de naam van opa. Zo eet ze haar soep.
Ook oom Joost en tante Mies pakken nu hun kommen. Een beetje op elkaar afgestemd nemen ze om de beurt een hap en noemen ze opa’s naam, zodat er steeds wel iemand opa’s naam noemt.
Mijn vader raakt zijn soep niet aan. Hij blijft de naam van opa noemen, als een constante. Ik kijk naar mijn soep en naar mijn vader. Mijn vader knikt en gebaart dat ik gewoon soep moet nemen. Ik knik terug.
Voorzichtig pak ik de hete kom van het tafeltje. Ik kan hem niet goed vastpakken en zet hem daarom weer terug. Ik ga op de grond zitten en vergeet daardoor bijna opa’s naam. Ik pak de lepel en noem zijn naam en blaas en noem zijn naam en blaas. Dan neem ik een hap. De soep is veel te heet. Van schrik laat ik de lepel vallen. Tante Mies gilt en tante Ria roept iets over het tapijt en dan iets over koud water. Snel begint ze weer opa’s naam noemen. Ik kijk naar mijn vader en hij wijst op de keukendeur. Bij het weglopen noem ik nog een paar keer opa’s naam.
In de keuken is het stil. De keukentafel staat zonder stoelen. Bij het raam staat oom Henk, de man van tante Ria. Hij is duidelijk niet blij dat hij hier is. Bij de tafel staan tante Fransien, de vrouw van oom Karel, en mijn moeder.
Mijn moeder schrikt als ik binnenkom. Ze vraagt wat er is gebeurd. Ik zeg dat ik me gebrand heb aan de soep. Tante Fransien schenkt snel een glas water voor me in. Met je lip in het water, zegt ze als ze het glas geeft.
Oom Maarten komt de keuken binnen. Hij zucht. Oom Henk draait zich om van het raam. Zo is het toch wel goed? vraagt hij, waarschijnlijk aan oom Maarten. Oom Maarten zegt niets. Ik ben het zat, zegt oom Henk en hij stapt richting de woonkamer.
Henk, nee, zegt tante Fransien. Laat ze nou. Dit is belangrijk voor hem.
Oom Henk schudt zijn hoofd. Het is helemaal nergens goed voor. Die man zit daar nu al weken in zijn stoel te wippen. Met zijn naam noemen komen we echt geen stap verder.
Ik kijk naar tante Fransien, dan naar mijn moeder. Ze zeggen niets. Mijn moeder kijkt naar buiten. Henk, zegt tante Fransien dan, maar daarna zegt ze niets meer.
Het is genoeg, zegt oom Henk, ik ga Ria halen.
Henk, dit is toch wel het minste wat je kan doen voor die arme man, roept tante Fransien. Het enige wat jij hoeft te doen is hier in de keuken wachten. Daar word je echt geen slechter mens van of zo.
Oom Henk doet een stap terug de keuken in. Ik ben het zat. Het is genoeg. Die man is eenentachtig. Eenentachtig! Dat zou ik ook wel willen halen!
Henk, jij blijft hier, roept tante Fransien nu echt boos. Als je het niet voor hem wil doen, doe het dan voor Greet.
Mijn moeder kijkt naar mij. Ga jij maar even naar oma toe, zegt ze. Laat je lip eens zien? Ik laat mijn lip zien. Ik zie
er niets aan, zegt ze, en je soep zal nu wel kouder zijn. Ik knik.
In de woonkamer noemt iedereen nog steeds opa’s naam. Zodra ik binnenkom noem ik ook zijn naam weer. Harder nu. Ik moet opa redden van oom Henk en tante Ria. Tante Ria mompelt nu alleen nog maar terwijl ze naar de kommen kijkt. Vader is nog niet aan zijn soep begonnen. We kijken elkaar even aan. We blijven opa’s naam noemen.