Het is al bijna donker als hij wakker wordt in de stoel bij het raam. De klok tikt, de wind fluit door de kieren van de boerderij. Hij geeuwt, richt zich op in de stoel en pakt de afstandsbediening uit de vensterbank. Tussen de planten door kijkt hij naar buiten. De buitenwereld is een bruine vlek onder de grijze hemel. In de verte staat de boerderij van Bikker.
Hij zet het volume van de televisie weer aan. Twee teams strijden tegen elkaar in een studio vol molens, tulpen en kazen. Het publiek draagt rood, wit en blauw en zingt vrolijk mee met een lied. Hij vindt het machtig mooi. Als iemand een grap maakt lacht hij zijn kromme tanden bloot. Dan is het reclame.
Hij schuift zijn wollen sokken in zijn sloffen, staat op en sleurt zichzelf naar de keuken. Uit de koelkast pakt hij een kan melk en schenkt een glas vol, dat hij in één teug leegdrinkt. Een druppel melk druipt langs zijn kin. Met de mouw van zijn overall veegt hij zijn mond droog, en daarna het aanrecht, want hij heeft gemorst bij het schenken. Hij zet de kan terug, pakt een opwarmmaaltijd en schuift die in de magnetron, die op de koelkast staat. Een minuut kijkt hij door het keukenraam naar zijn schuur, waar zijn geliefde koeien staan.
Hij eet in dezelfde stoel bij het raam. De spelshow gaat verder. De presentatrice toont oude beelden en stelt vragen. Het is gezellig in de studio en daardoor is het in het voorhuis van de boerderij ook gezellig, vindt hij. Hij kijkt het liefst naar het vrouwenteam, gezichten die al heel lang op televisie te zien zijn. Linda, Leontien, Nicolette, Katja, Bridget. Prachtig vindt hij ze. Zijn lieveling is Wendy.
Als hij het plastic bakje leeg heeft gegeten zet hij het met de vork erin op het tafeltje. Hij legt zijn rechterhand in zijn schoot en streelt met zijn duim over de gulp van zijn overall. Met zijn andere hand rookt hij een sigaret.
Na het programma zapt hij nog wat heen en weer maar er is niets op tv. Hij kijkt weer naar buiten: donkere leegte waar regen valt. Hij staat op, sloft over de tegelvloer naar de keuken en dan naar de bijkeuken, waar hij zijn sloffen verruilt voor zijn klompen. Door een wat zwaardere houten deur komt hij in de hal die de bijkeuken verbindt met de melkstal. Het ruikt er naar melk en naar zijn geliefde koeien.
Hij loopt via de melkstal naar de koeienstal en knipt een lichtje aan. ‘Dag wijfies van me,’ zegt hij. ‘Dag Linda, dag Katja. Dag schatjes.’ Hij loopt langs de koeien de stal door naar achteren en raakt elke koe even aan. Achterin de stal, in een apart hok, staat een eenjarig rund met een blonde vacht in een berg vers stro. ‘Dag Wendy,’ zegt hij. Hij aait Wendy over haar onderrug terwijl hij achter haar staat.
Als hij terug is in de keuken gaat de telefoon. Hij neemt op.
‘Met Harm,’ zegt hij.
‘Dag Harm, Bikker hier.’
‘Dag buurman Bikker.’
‘Er brandt nog licht in je schuur m’n jong.’
‘Och, waarlijk? Bedankt buurman.’
‘Geen dank m’n jong. Dag Harm.’