Het Circus




Niet de geur van vers zaagsel was het lekkerst, maar de geur van zaagsel dat na anderhalve week aan het einde van zijn klus was. Als je kon ruiken dat het vertrek aanstaande was, als je wist dat de stugge touwen in de tent misschien nog één keer strakgespannen konden worden voordat de boel werd afgetuigd.

Ieder jaar weer was de laatste avond meer elektrisch dan de avonden ervoor. Dan werd rond zeven uur, met de olifant voorop, een optocht door het dorp gemaakt om de laatste spijtoptanten naar de tent te lokken. Een lange sliert slingerde traag naar het vergeelde grasveld aan de oever van de rivier.

Roberto, met de hond die altijd op twee poten liep, wachtte de dorpelingen op. Achter hem de karren van de kaartverkopers en daarachter de man die vlammen slikte en ook Roberto heette.

Eenmaal in de tent was er voor elk wat wils. De oude tijger kon op veel aandacht rekenen als zij loom door hoepels sprong. Ook de in fel gekleurde kostuums gehulde acrobatentroep van Abdul Menocchio had een vaste aanhang opgebouwd. Wanneer Abdul op een klein houten plateau in de nok van de tent als slangenbezweerder optrad, hield vrijwel iedereen zijn adem in.

Ik keek niet naar boven, maar naar de man die in de duisternis, net naast de piste, een dun koord beurtelings vlug optrok en weer liet vieren. Toen hij mij zag kijken, knipoogde hij.