“Plaswashaast?”, sms’t mijn moeder. Soms blijkt mijn vocabulaire in het Nederlands niet toereikend. Wanneer die tijden aanbreken, vraag ik mijn moeder naar het woord voor (bijvoorbeeld) de snelheid waarmee je op werk na het plassen je handen probeert te wassen om (te laat) te voorkomen dat je ziet dat je baas uit de wc naast je stapt, je vervolgens verplicht een kort praatje moet houden over het nieuwste type kopieerapparaat en tegelijkertijd moet doen alsof je ook bent uitgenodigd voor het feestje van Jolien vanavond terwijl je van niets weet. Tijdens zo’n praatje denk je vooral aan hoe je baas staat te wachten tot hij zijn grote vieze handen kan wassen, aan hoeveel koppen groter hij is, of hij je naam nog weet, en hoe hij in een ander leven misschien een zeerover was, en hoe die zeegeur bij zijn karakter hoort. Wat is daar het woord voor? Ik vraag het voor een vriend, sms ik dan.
Wist je dit: de Inuit hebben maar één woord nodig om te beschrijven hoe het voelt als je hart zo gevuld is met verlangen en verwachtingen dat je naar buiten gaat om een kijkje te nemen, steeds weer, om te checken of hij er al is, telkens weer. Dat sms’te mijn moeder een keer, iktsuarpok. Ik weet dat ze dat woord nooit heeft gebruikt in een zin, ik kom uit een familie van binnenblijvers. Als mijn baas een piraat was geweest in de Gouden Eeuw, dan was zij de moeder van een zeventiende-eeuwse verkoper van de nieuwste kopieerapparaten, een kalende boekdrukker met de droge lucht van een handdroger in zijn neus, voorbestemd om nooit de zee te ruiken.
* * *
In het café waar Jolien viert dat ze een half jaar eindelijk haar mond gaat houden in Goa en omstreken, tel ik minstens twintig dansende collega’s, twintig experts in kopiëren en machines. Kijkende vanuit een hoek stel ik me voor dat dit feestje voor mij is, dit is mijn feestje en iedereen met wie ik werk is hier voor mij gekomen. Ik krijg een kroontje van papier op en word met verbazingwekkend gemak rondgedragen op een twintigtal collegiale schouders. Iedereen klapt wanneer ik alle eenenveertig kaarsjes in één keer uitblaas en ik zie mijn baas kijken.
Hij zegt niets, maar danst, nee, hopt op één been. Het hout kraakt onder zijn gehop. De slingerende aderen over de rug van zijn handen vormen een schatkaart naar de atlas in zijn nek, zijn armen strekken zich uit van Atlantis tot Shangri-La. Ik vraag hem naar het woord voor het inspannende proces wanneer je vanuit de zijkant van je mond probeert te in- en uitademen omdat je je bedpartner niet wilt bedwelmen met je ochtendbek; hij lijkt me een persoon die dit zou kunnen weten, maar hij zegt niets. Zijn manier van dansen lijkt te zeggen: Ik ben er voor jou.
* * *
Achter de klapdeuren van de café-wc was ik mijn handen. Mijn moeder sms’t: “Matelotage.” Sinds ik weer thuis woon, gebruikt ze alle mislukte kopieën die ik mee naar huis neem om het licht uit het huis te schermen. Wist je dat piraten vroeger al een soort homohuwelijk hadden? Om zo’n matelotage te bevestigen, wisselden de mannen gouden ringen uit en zworen ze elkaar dat ze altijd samen zouden plunderen.
Mijn ogen hengelen naar de klapdeuren, steeds weer, om te checken of hij er al is, telkens weer. Wat is het woord voor iemand wiens handen gecreëerd zijn om te kopiëren? Iemand die al 23 jaar onzichtbaar door het kantoor doolt, voorbijgestreefd door zijn eigen roedel, werkende als een vervangbaar onderdeel van een geoliede machine, als een zwart-witkopie uit de X430-lasereditie, wachtende tot het plunderen begint? Wat is daar het woord voor? Ik vraag het voor een vriend.