Wortels Sporen Velden

Poëzie / 15.12.22

drie gedichten

Idwer de la Parra

We knielden onhandig
op knoken klei die door de droogte

zich niet vormden naar de beenderen
van het lijf – en waar we distels

wiedend spraken over wat we hoger
hielden dan de liefde kon verdragen,

kwamen duizendpoten
brandschoon bovendrijven.




Zij dook bij mij in bed op soortgelijke wijze
als de klei die laatst tot springen kwam.

Een klein sprongetje. En kennelijk had ik behoefte aan
een zinsbegoocheling – ik hield de klei die sprong

in stand. Daar sprong de klei. En toch
werd ik verdrietig van het desondanks, de vale neiging

om een woord als paddentrek te plakken
op een nieuw verschijnsel.





* * *



April in de stad, en je ziet dat de jongere bomen,
verankerd met palen en banden, gelovig
hun zeilen verheffen – blad na blad –
maar de noodzaak om dieper te reizen,
met wortels het donker doorkruisen, vermoedend
de kleuren van klei, door je ademnood denk je
aan blauw, net op tijd kun je schelpen bereiken
en vaar je beneveld op knekels als vlotten,
een fonkelend wit – maar de noodzaak
om dieper te reizen, ontbreekt waar de wind
geen vat op de stammen kan krijgen.
Verankerd met palen en banden, en zie,
ze verheffen gelovig hun zeilen.





* * *



Het laatste gedicht verscheen eerder in Terras #14.

Idwer de la Parra debuteerde in 2016 met Grond. In 2023 verschijnt zijn tweede bundel: Vlerk

Meer van deze auteur