Redactioneel / 15.12.22
Sporen Wortels Velden
Dossier
Wortels Sporen Velden
Memoir / 21.02.24
Een zoon en een vader
Ik weet eigenlijk meer niet dan wel over hem. Ik weet dat hij tot zijn zeventiende in Suriname heeft gewoond, toen naar Nederland is verhuisd voor een betere toekomst en hier mijn moeder leerde kennen. Ik weet dat hij daarvoor met een andere vrouw was en een dochter met haar heeft gekregen – een oudere zus met wie ik niet ben opgegroeid. Ik weet dat hij al meer dan veertig jaar bij hetzelfde bedrijf werkt. Ik weet niet hoe zijn jeugd was in Suriname. Ik weet niet hoe het was met zijn broertje en zusjes, met mijn oma en opa. Ik weet niet wat voor band hij had met zijn eigen vader. Ik weet niet hoe het was om in de jaren tachtig naar Nederland te komen, als man van kleur. Ik weet niet wat hij denkt of voelt over zijn eigen leven.
In de Hindostaanse cultuur voelt het vaak onbeleefd om je ouders persoonlijke vragen te stellen. Maar ik ben hier opgegroeid en hij heeft mij hier zien opgroeien. Ik heb gemerkt dat hij meer en meer loslaat over zichzelf. Over zijn gedachten, over zijn gevoelens. Ik ben dankbaar, maar ik zou nog zoveel meer willen weten.
De nuances in de verhalen van migranten raken vaak verloren, als de verhalen überhaupt gedeeld worden of die kans krijgen. Ze worden vaak over één kam geschoren. De ‘goede immigrant’ houdt zogenaamd diens mond, knikt ja, doet normaal en is dankbaar om te mogen participeren. Maar deze ‘goede immigrant’ is niet eendimensionaal, de ‘goede immigrant’ heeft dromen en is meer dan het beeld dat de maatschappij heeft. De immigrant heeft ook een verhaal van voor de migratie. Dit is het verhaal van mijn vader.
* * *
Het is niet zo dat hij stil of verlegen is, maar dat er meer in hem omgaat dan hij in eerste instantie toont. Een boek dat pas opengaat wanneer het een lezer vindt die het kan vertrouwen.
Zijn korte lengte, kalende hoofd en leeftijd, tweeënzestig, geven hem een vertrouwenwekkend uiterlijk: de man met een vriendelijk gezicht die je helpt als je in nood bent. Zijn huid is rijk aan melanine, zijn ogen bruin en de paar haren die nog wel op zijn hoofd groeien, als hij zijn haar niet bijhoudt met scheren, zijn zo grijs dat ze wit ogen. Een aanstekelijke lach waar onschuld en kinderlijkheid in te zien zijn, die niet altijd de ruimte hebben gehad omdat hij al vroeg in zijn leven hard moest werken om voor zijn familie te zorgen.
Op straat kun je hem met een gehaaste pas voorbij zien lopen. Hij heeft altijd wel iets te doen. Naar de supermarkt in de buurt om boodschappen te halen voor mijn moeder, naar de Praxis kilometers verderop om de laatste onderdelen te kopen voor die ene klus in huis, en die ene klus is er altijd, want stilzitten kan hij niet. Er is altijd wel iets te doen in of rondom het huis. Hij weet iedereen te vinden, en iedereen weet hem ook te vinden als ze zijn hulp nodig hebben.
Hij is de oudste en dat voelt hij. Hij is geboren en opgegroeid in Charlesburg te Paramaribo met drie zusjes en een broertje. Al vanaf zijn elfde helpt hij zijn vader en moeder in het huis, op het land dat ze huren en om brood op de plank te krijgen. Geiten en kippen voeren, koeien melken, dit alles is onderdeel van zijn taak in huis. Elke dag staat hij vroeg op om de verse melk weg te brengen en te verkopen. Op zijn fietsje neemt hij dan tien of meer literflessen mee en levert ze af bij iedereen die melk bij hen koopt.
Zijn vader werkt bij een Surinaamse waterleidingmaatschappij. De werkdagen lopen van zeven uur ’s ochtends tot drie uur ’s middags. Na elke werkdag komt hij thuis om te eten en vervolgens gaat hij door om te beunhazen. Via via weten de mensen in Paramaribo waar hij werkt. Geregeld krijgt hij verzoeken of hij een kraag kan plaatsen of een waterleiding kan repareren. Hem vragen is goedkoper dan een bedrijf inschakelen.
Hij gaat geregeld mee met zijn vader. Op momenten dat zijn vader bijvoorbeeld kramp krijgt in zijn handen tijdens het beitelen van beton of niet bij te kleine ruimtes kan, helpt hij. Hij neemt dan de moker en betonbeitel over van zijn vader om de gleuven waar koperen buizen in horen, verder uit te beitelen. Dit leidt er uiteindelijk toe dat hij een loodgietersopleiding gaat volgen, het beroep dat hem later uit Suriname krijgt en naar Nederland brengt.
Zijn school ligt kilometers verderop en hij legt deze afstand altijd te voet af. Op de hete zomerdagen, die bekend staan als de Grote Droge Tijd, loopt hij op zijn slippertjes door de brandende zon. Zijn moeder gebruikt kokosolie om zijn haar en het haar van zijn broertje en zusjes te doen. Op die hete dagen druppelt de kokosolie langs zijn wang zijn gezicht af terwijl hij naar school sjokt.
Hij zal het me een keer hebben verteld, want ik heb een beeld van hoe ze daar zaten in de woonkamer: op een juten zak op de grond. Zijn vader is net geopereerd aan zijn maag en hoewel de operatie goed is gegaan, verloopt het herstel zelf moeizaam. Zijn vader mag alleen zacht voedsel eten, dus zijn moeder maakt rijst met gepureerde tomaten voor hem. Zijn broertje, zusjes en hijzelf krijgen suiker en melk voorgeschoteld. En zonder dat haar man en kinderen het weten, denkt zijn moeder, staat zij zelf stiekem in de keuken restjes aangebrande rijst met peper te eten, omdat er verder niks is. Een karaktertrek die hij van haar heeft overgenomen, want hij zou geen seconde twijfelen om zichzelf op te offeren voor anderen. Een trek die hij mij ook weer heeft meegegeven.
Ook zijn vader was een beetje een buitenbeetje en ook zijn vader vertrok van waar hij vandaan kwam, Saramacca op het platteland, naar een plek die hij amper kende, de grote stad: Paramaribo. Hij ging op zoek naar werk en hij ging op zoek naar liefde en hij vond beide. Maar het was een keuze die zijn familie hem niet in dank afnam en het kostte hem zijn erfenis. Alleen werkte hij aan zijn eigen toekomst.
Zijn ouders willen een betere toekomst voor hem. Eén van zijn vaders broers woont al in Nederland en vertelt hun vaak over het leven daar. Hij vertelt over hoe zijn zonen het leven in Nederland ervaren. Ze gaan naar school en kunnen daar doorleren. En dat is wat hem trekt: de potentie van alles wat zou kunnen zijn. Zijn oom zegt dat de kinderen weinig toekomst hebben in Suriname. Het oorspronkelijke plan was dat het hele gezin in 1975 tijdens de Onafhankelijkheid van Suriname naar Nederland zou gaan. Surinamers hadden de keuze om hun Nederlandse paspoort te behouden en naar Nederland te migreren, of in Suriname te blijven en een Surinaams paspoort te krijgen. Het lukte het gezin niet om hun zeven koeien te verkopen en daardoor konden ze niet naar Nederland.
Omdat hij de oudste is, valt de keuze op hem. Het idee is dat hij naar Nederland gaat om meer te leren over waterleidingen en meer scholing te volgen, zodat hij daarna weer terug naar Suriname kan komen om er te werken. In Nederland zou hij dan bij zijn oom wonen terwijl hij naar school zou gaan. Over een langere periode sprokkelt de hele familie alle Surinaamse guldens die ze hebben bij elkaar en koopt twee vliegtickets: één voor hem en één voor zijn neefje. Op 12 november 1979 is het moment daar. Dit is de allereerste keer dat hij in een vliegtuig stapt, richting het onbekende, terwijl hij zijn familie achterlaat.
Vanuit het raam ziet hij zijn familie staan. In dit tijdperk is het vliegveld in Suriname nog zo ingericht dat mensen kunnen zwaaien vanaf een balkon en direct uitzicht hebben op de vliegtuigen. De eerste paar uur van de vlucht kan hij niet stoppen met huilen. Hoe zal het leven er in Nederland uitzien? Zal hij vinden waar hij naar op zoek is? Maar naarmate de uren verstrijken, zakt het verdriet. Zijn neefje en hij hebben grote praatjes en stellen zich voor wat ze allemaal gaan doen en bereiken in Nederland.
Op de koude novemberdag landt hij op zeventienjarige leeftijd op Schiphol. Nadat hij is uitgestapt en zijn bagage heeft opgehaald op het kolossale Schiphol, staat zijn andere oom op hem te wachten, de broer van de oom die het plan met zijn ouders maakte. In de autorit van de luchthaven naar het huis van zijn oom kijkt hij uit het raam en kan hij zijn ogen niet geloven. De bomen groeien scheef in Nederland! Nee, vertelt zijn oom later, dat lijkt alleen maar zo. Sommige wegen in Nederland zijn zo gebouwd dat ze schuin afbuigen in de bochten. Als je door die bochten rijdt, lijken de boom ernaast scheef te staan.
Sneeuw en kou omringen hem overal. In Suriname bestaat sneeuw niet, het komt er niet voor. Ingepakt in alle kleding die hij kan dragen zonder bewegingsvrijheid te verliezen, loopt hij naar buiten om te zien wat dit wonder is. Terwijl de sneeuwvlokken op het gemakje uit de lucht vallen, probeert hij ze tevergeefs te vangen. Pas als hij voorover bukt en een handje sneeuw van de grond schraapt, voelt hij zijn hand binnen een seconde afkoelen. Een kou die hij zich nooit had kunnen voorstellen.
De oom die hem van het vliegtuig ophaalde, neemt hem mee naar Den Haag. Maar daar blijkt er geen werk te zijn. Zo laat hij zijn eerste stad in Nederland achter zich en reist hij af naar Dieren, een klein dorpje ergens in Gelderland, waar de oom woont die hem naar Nederland haalde. Hier zou hij de rest van zijn leven blijven werken en mijn moeder ontmoeten, en hier zou ik later naar school gaan.
In januari 1980 loopt hij op zijn eerste werkdag de fietsenfabriek Koninklijke Gazelle in Dieren binnen. Buiten vriest het en ligt er een pak sneeuw, de weersverschijning waar hij ondertussen aan gewend is geraakt. Een oudere witte man ontvangt hem. Hij krijgt de vraag of hij ervaring heeft in de techniek. Hij vertelt dat hij in Suriname ook weleens fietsen in elkaar heeft gezet, maar lang niet zo veel als in deze fabriek wordt gedaan. Op die eerste dag krijgt hij uitleg na uitleg. Hij schrijft alles op in het nieuwe kleine schriftje dat hij die ochtend netjes in zijn tas heeft gedaan, alsof het zijn eerste schooldag is. De intensiteit van alle indrukken benauwt hem die dag. Een vreemd bedrijf, een vreemd dorpje, een vreemd land.
Terwijl hij in Nederland zijn leven probeert op te bouwen, gaat het in Suriname niet goed met zijn familie. Zijn vader werkt hard, maar wordt ontslagen. Het gezin verliest een inkomensbron en dat leidt weer tot de achteruitgang van de mentale en fysieke gezondheid van de vader, die zich vervolgens langzaam verliest in alcohol. Langzaamaan wordt hij zieker en zieker, en in 1981 overlijdt hij.
Hij weet niet dat het slecht gaat met zijn vader, niemand licht hem erover in. De zwijgcultuur onder de Hindostanen leidt ertoe dat er niet gedeeld wordt wanneer het niet goed gaat. Mooi weer spelen is belangrijk, daarnaast hebben schaamte en bescherming veel invloed op de keuzes die mensen maken. Een cultuur die generaties lang invloed heeft op de familie en pas stopt in mijn generatie.
Het nieuws van het overlijden komt niet bij hem aan in real time, het is in de jaren tachtig moeilijker communiceren met Suriname. Als iemand bijvoorbeeld wil bellen met Suriname, moet die persoon naar de grote stad toe om daar een belaanvraag in te dienen, iets wat hij zelf niet zo vaak doet.
Na een avond op stap in de discotheek – zijn sociale leven begint langzaam te floreren – komt hij bij zijn oom aan en ziet hij een blik op zijn ooms gezicht die hij niet goed kan plaatsen. Zijn oom vertelt hem het nieuws dat zijn vader niet meer in leven is, en dat hij al langer ziek was. Op dat moment breekt hij. Waarom heeft niemand hem iets verteld? De man die hem inspireerde, de man die hij hielp tijdens het beunhazen, de man die zijn oudste zoon zag als een verlengde van hem. Maar ook de man die de grote prestaties van zijn zoon nooit meer zou gaan meemaken, de man die hem niet meer zou kunnen leren wat het betekent om vader te zijn, de man die nooit zijn toekomstige kleinkinderen zou ontmoeten. Die man was niet meer.
In de waas van de dagen die volgen na het nieuws, denkt hij aan een van de vele herinneringen. Toen hij een kleine jongen was, moest hij soms sigaretten kopen voor zijn vader. Een sigaret kostte drie cent en hij kreeg dan tien cent mee om drie sigaretten te kopen. De ene cent die over was, die mocht hij zelf houden. Die cent koesterde hij, want geld was er weinig. En die cent was nog waardevoller omdat zijn vader hem die had gegeven.
De fabriek krijgt zijn volle aandacht en energie, hoe moeilijk dat soms ook kan zijn. Want hij voelt zich op momenten een vreemdeling. Witte Nederlanders kijken hem aan alsof hij van een andere planeet komt. Het zijn de jaren tachtig en in die periode zijn er veel Surinamers naar Nederland gemigreerd, tot ongenoegen van witte Nederlanders. Een ongenoegen dat decennia later nog steeds merkbaar zal zijn. Een ongenoegen dat zijn kinderen ook zullen meemaken.
Na die eerste paar jaar in Dieren vindt hij een kleine kamer in Arnhem. Hij voelt veel druk, want hij voelt zich vervreemd op zijn werk en moet daar harder werken voor dezelfde erkenning. De kleine kamer is niet goed geïsoleerd en soms heeft hij het koud tot op het bot. Van het weinige geld dat hij kan besteden, koopt hij een wollen deken. Die deken wordt een metgezel tegen de kou die hij in de maanden, jaren en decennia erna overal mee naartoe neemt.
Al vanaf zijn allereerste salaris stuurt hij elke maand trouw 350 gulden naar zijn familie in Suriname. Zeker na het overlijden van zijn vader kunnen zijn moeder, broertje en zusjes moeilijker rondkomen. Maar veel geld heeft hij niet. Hij kan bijvoorbeeld geen ticket naar Suriname kopen, wat zijn pijn alleen verergert.
De oom uit Dieren is zijn redder. Maak je geen zorgen om het geld, vertelt hij zijn neefje. Hij heeft namelijk al een ticket voor hem gekocht. Dat zijn oom dit doet, is iets wat hij nooit zou vergeten. Hij kan toch afscheid nemen van zijn vader, ook al is dat afscheid eenzijdig.
Waar de vlucht naar Nederland getekend was met verdrietige maar ook blije en spannende emoties, is er tijdens de vlucht terug alleen pijn en verlies. De vlucht duurt veel langer dan hij zich had kunnen voorstellen of had gewild. Hij probeert afleiding te zoeken, te slapen, hij probeert van alles. Maar zijn gedachten blijven hem urenlang teisteren. Hoe zou het zijn om zijn familie weer te zien? Hoe is het met zijn moeder? Zou iedereen anders zijn? Is hij zelf veranderd? En natuurlijk, hoe zou het zijn zonder zijn vader?
Niets is voor eeuwig, zo ook niet de ellenlange vlucht. Als hij eenmaal het vliegtuig uitstapt, omhelst de warmte van Suriname hem als een oude vriend die hem na jaren weer ziet. De warmte voelt bekend, maar ook vreemd. De kou van Nederland was inmiddels vertrouwd aan het worden.
De hereniging met zijn familie is bitterzoet. Iedereen voelt vreugde om elkaar weer te zien. Hij ziet zijn moeder, zijn broertje en zijn zusjes weer. Zij ziet haar zoon weer, zij zien hun oudere broer weer. Maar rouw en verdriet hebben hen ook in de houdgreep. Na een emotionele hereniging op het vliegveld rijden ze snel naar het huis dat niet meer zijn huis is, maar wel altijd zijn thuis zal blijven.
Het afscheid van zijn vader vindt plaats op een traditioneel Hindoeïstische manier: men legt het lichaam op een brandstapel en cremeert het lichaam. Een pandit, de Hindoeïstische equivalent van een priester, leidt de ceremonie. Reïncarnatie staat centraal in het Hindoeïsme. Nabestaanden begeleiden de geest van de overledene terug naar Brahm, de oerbron, zodat de geest weer terug kan keren in een ander lichaam. De elementen water, vuur, aarde, lucht en ether spelen een grote rol in de voorbereidingen voor het afscheid, tijdens de dienst en de crematie. Tijdens de ceremonie worden diya’s aangestoken. Dat is een traditioneel aardewerken kommetje met een lont die is gemaakt van een katoenen watje. De diya staat voor zuiverheid en het eeuwige licht dat de overledene beschermt tegen het kwaad. Thuis herhaalt de familie het aansteken van de diya terwijl ze bidden en lezen uit de Ramayana, het verhaal van de god Rama. Na de crematie wordt het as uitgestrooid in stromend water dat de Gangesrivier moet representeren.
Door deel te nemen aan de rituelen en ceremonies en door de verantwoordelijkheden van de oudste zoon op zich te nemen, kan hij afscheid nemen van zijn vader en zijn geest begeleiden naar de oerbron. Het voelt juist om op deze manier betrokken te zijn en dit samen met zijn familie te doen. Ze vinden elkaar in de pijn die ze delen.
De pijn blijft alleen niet bij de uitvaart. Hij moet voor de tweede keer in zijn leven zijn familie achterlaten. Hij vliegt terug naar Nederland terwijl zijn moeder, zijn broertje en zijn zusjes in Suriname blijven. Pas jaren later zou een groot deel van hen ook naar Nederland komen. Net als bij het eerste afscheid in 1979 kan hij niet stoppen met huilen. Hij wil niet weer eenzaam zijn in dat vreemde land.
In de laatste momenten op dat vliegveld kijkt zijn moeder hem aan met waterige ogen. Ze vertelt hem dat hij naar Nederland moet, daar moet blijven werken en blijven leren, en dat ze hem nodig hebben. Nu meer dan ooit. Met gebogen hoofd en een brok in zijn keel neemt hij afscheid van haar, zijn broertje en zijn zusjes, en stapt hij in het vliegtuig naar Nederland.
Redactioneel / 15.12.22
Dossier
Wortels Sporen Velden
Essay / 19.09.24
Dossier
Wortels Sporen Velden
Beeld & Poëzie / 30.06.23
Dossier
Wortels Sporen Velden
Poëzie / 15.10.22
Dossier
Wortels Sporen Velden
Verhaal / 26.04.24
Dossier
Wortels Sporen Velden
Beeld & Poëzie / 01.06.23
Dossier
Wortels Sporen Velden
Beeld & Poëzie / 31.08.24
Dossier
Wortels Sporen Velden
Memoir / 21.02.24
Dossier
Wortels Sporen Velden
Poëzie (& ingesproken) / 12.12.22
Dossier
Wortels Sporen Velden
Verhaal / 04.06.23
Dossier
Wortels Sporen Velden
Essay / 15.12.22
Dossier
Wortels Sporen Velden
Beeldessay / 15.12.22
Dossier
Wortels Sporen Velden
Poëzie / 15.12.22
Dossier
Wortels Sporen Velden