Verhaal / 01.12.24

Moessonjongens

Joost Jungsik Vormeer




Hij rook naar de kaneelpunch van haar overleden moeder. Elke zondagochtend in de kathedraal keek Iseul naar zijn rug, de stof van een wit T-shirt onder een doorzichtige regenjas, terwijl ze opstonden voor de salutatio. Ze kende die jongen niet, maar het leek alsof hij al jaren in de bank voor haar zat. Als kind had ik altijd een vaste plek, dacht Iseul, in de klas op school, aan de eettafel thuis en op het sportveld, alle kinderen naast elkaar van groot tot klein voor de gymleraar, maar nu ik 58 ben alleen nog hier in de kathedraal van Seoul. Een vaste plek tussen de mensen.
Elke zondagochtend nam hij plaats in de bank voor haar, zonder zijn ouders, dus Iseul wist niet of hij al langer was dan zijn vader. Dat moest haast wel, hij leek veel langer dan de militairen aan de grens en als ze weer gingen zitten zag ze de sproeten in zijn nek en de puntjes van zijn kapsel dat er altijd een beetje vochtig uitzag, door de regen of omdat hij een goede gel gebruikte. Bruin haar, bijzonder voor een Koreaan. Het leek niet geverfd. Iseul had haar eigen regenjas naast zich op de bank gevouwen. Dit jaar was de moesson vroeg begonnen.

‘Saja, heet hij. Zeventien. De zoon van een geschiedenisleraar. Knap en ook nog hele goede cijfers op school.’
Haar oudere zus Aera, met wie ze elke zondagochtend de mis bezocht, kende de namen van alle jongens en mannen van huwbare leeftijd in de parochie. Namen, schoolniveaus, studierichtingen en ook hun hobby’s, schoenmaat en het werk van hun ouders. Na de mis dronken de zussen koffie in het winkelcentrum onder de kathedraal. Ze hadden het dan vaak over hun problemen, Iseuls slapeloosheid en Aera’s zoektocht naar een huwelijkspartner voor haar dochter Nari, die 31 was en al jaren met een vrouw samenwoonde. Daar had Aera zich bij neergelegd, maar toch bleef ze zoeken. Het was een doel op zich geworden, informatie over geschikte mannen verzamelen door hen op Kakao te volgen. Ze liet de profielen aan haar internetsjamaan zien, wiens goedkeuring ze nodig had voor de volgende stap, een afspraak met zo’n huwelijkskandidaat in een duur visrestaurant in Euljiro. Aera betaalde dan altijd de rekening. De juiste man had ze na negen jaar nog niet gevonden.
Aera keek nu naar de enkele gasten aan andere tafels en fluisterde: ‘Maar ik heb gehoord dat Saja een keer is gearresteerd. Vraag me alleen niet waarvoor.’
Iseul praatte nu opzettelijk wat harder. ‘Maar dat is toch niet erg? Weet je nog, mijn eerste vriend van de universiteit? Die werd ook een keer opgepakt.’
‘Dat was voor iets heel anders, toen zat de dictator er nog. Maar die vriend was niet geschikt voor je. Een intellectueel. Wees blij dat je niet met hem bent getrouwd.’
Iseul ging nooit in discussie met haar zus en begon nu over haar eigen probleem, haar slapeloosheid. Al jaren werd ze te vroeg wakker, maar ze dacht dat ze eindelijk de oplossing had gevonden. Ze stond nu elke nacht om twee uur op, zette thee, ging voor het raam zitten en deed verder niets, zelfs niet naar muziek luisteren. ‘Om drie uur stap ik terug in bed. Natuurlijk lig ik een tijd wakker. Maar als ik geluk heb val ik weer in slaap. Dat is beter dan om drie uur wakker worden en helemaal niet meer kunnen slapen.’
Aera legde haar hand op de arm van haar zus. ‘Iedereen slaapt nu slecht door de hitte. Misschien kun je beter na de moesson met zo’n experiment beginnen.’



Iseul woonde op de derde etage van een flat in Myeongdong. Om precies twee uur zat ze aan een tafeltje bij het raam aan de straatkant. Dit uur tussen twee en drie kreeg ze cadeau. Ze had eens iets gelezen over de wisseling tussen zomer- en wintertijd in andere landen, hoe mensen daar ’s nachts tussen twee en drie een uur kunnen verliezen of zomaar een uur erbij krijgen. Tussen twee en drie kan er van alles gebeuren. Daarom wist ze zeker dat ze vanachter haar raam ooit iets bijzonders zou zien, een inbraak of misschien zelfs een politie-achtervolging. Aan de andere kant van de straat lokte een knipperend neonlicht klanten naar het slaapcafé, dat vierentwintig uur per dag open was. Voor 40.000 won per uur kon je er een bed huren. Ze had er eens overdag rondgelopen. De smalle gang met links en rechts van haar cabines, couchettes, deed haar aan nachttreinen denken. Na de start van de moesson werd het er steeds drukker. Jongens glipten naar binnen, meestal met een meisje, soms met een andere jongen. De moesson doet gekke dingen met de stad, had Aera eens gezegd.
De jongens zorgden voor een beetje afleiding in deze vier, lege kwartieren.

7

Het was 02:34. Iseul hoorde niet de bel van de schuifdeuren beneden, maar die van haar eigen voordeur. Saja droeg zijn doorzichtige regenjas en een zwart vissershoedje. Ze registreerde de honkbalknuppel in zijn rechterhand zoals je naar de rugtas van een schoolgaand kind kunt kijken. Of hij wel netjes is dichtgeritst. Of de riempjes even lang zijn. Saja boog en verontschuldigde zich. Hij was naar het slaapcafé gelopen en had haar voor het raam zien zitten. Hij had de laatste metro gemist. Hij woonde helemaal in Hongdae en of hij hier de nacht mocht doorbrengen? Ze knikte alleen, terwijl hij de drempel op stapte en zijn schoenen al uittrok. Ze vroeg zich af waarom ze hem niet uit het café had zien komen. Misschien was ze toch even ingedommeld. Ze vroeg zich af wat hij zo laat op straat deed met een honkbalknuppel in zijn hand, hier in Myeongdong terwijl hij helemaal in Hongdae woonde. Hoe lang had hij naar haar gekeken? Hoe was hij de flat binnengekomen? Terwijl hij op de bank in slaap viel, pakte ze zijn sportschoenen op. In de rechter zat een steentje, nee, een kleine aansteker. Had hij zo de hele avond rondgelopen, met een aansteker in zijn schoen? Toen bedacht ze zich dat hij hem misschien tussen zijn enkel en de kraag van de schoen had gestoken. Misschien vond hij het stoer om, op school of in de metro, zijn enkel over zijn knie te slaan en zo die aansteker te laten zien.
De volgende ochtend was hij al weg. Uit de koelkast was een pakje bananenmelk verdwenen.

12


In de weken erna kwam hij vaker, ’s nachts als de regenstad probeerde te slapen onder een vochtige, bewolkte deken. Altijd tussen twee en drie in de nacht van woensdag op donderdag. Hij ging dan op de bank liggen om ’s ochtends vroeg Iseuls appartement weer uit te glippen. Op een nacht stelde hij voor om een wandeling te maken. De natte vuilniszakken op de stoep glommen roze, blauw en lichtgeel. In het schijnsel van de straatlantaarn deden ze haar even aan ballonnen denken. Ballonnen op een kinderfeest. Ze liepen de straat uit, sloegen rechtsaf een bredere in met aan beide kanten her en der een karaokebar of een convenience store, de enige zaken die nog open waren op dit tijdstip. Ze had moeite om Saja bij te houden. Hij liep twintig meter voor haar uit een convenience store in en stond meteen weer buiten met twee flesjes bananenmelk. Zwaaide naar de jonge vrouw achter de kassa. Ze heeft hem niet eens gezien, dacht Iseul.
‘Ik ken die meid. Tussen twee en drie hoef ik bij haar nooit af te rekenen.’
Aarzelend nam Iseul het flesje aan. Toen wees ze naar zijn honkbalknuppel: ‘Waarom heb je die ’s nachts altijd bij je?’
‘Omdat ik een wachter ben.’ Hij bleef staan, zette de knuppel met de punt tegen de grond en leunde ertegen. Hij keek naar zijn schoenen, durfde haar niet meer aan te kijken. ‘Ik ben een vrijwilliger in de Yogyesa-tempel, hier vlakbij. Met andere mannen houd ik de wacht tegen indringers, vandalen die de beelden willen beschadigen. Meestal werk ik in de nacht van woensdag op donderdag. Soms zijn we met te veel en sturen de oudere mannen in de groep me eerder naar huis. De laatste metro rijdt dan niet meer en daarom heb ik een paar keer een bed in het slaapcafé gehuurd. Die nacht zat je voor het raam. Ik herkende je van de kathedraal.’ Hij keek haar nog steeds niet aan. ‘Het leek alsof jij voor je raam ook de wacht hield. Maar dan over de hele stad.’
Ze had erover gelezen, het geweld door fundamentalistische christenen. Ze staken boeddhistische tempels in brand of gingen de beelden te lijf met messen of verfbommen. Soms haalde zo’n aanslag de krant. Afgoderij, vonden ze het. Dit waren geen rooms-katholieken, zoals Saja en zij, maar opgestookte volgelingen van Amerikaanse evangelisten. Dus werden de bekendste tempels in Seoul al jaren bewaakt door vrijwilligers.
‘Maar waarom doe je dit werk? Je bent toch katholiek? Of geef je om het erfgoed?’
‘Ik ben niet katholiek. Ik ga zondag alleen naar de mis omdat het me ontspant. En doordeweeks ben ik ‘s nachts zo vaak wakker dat ik in die uren net zo goed iets nuttigs kan doen. Iets voor anderen. U weet wat ze over scholieren zeggen, toch? Alleen met drie uur slaap per nacht kun je naar een goede universiteit. Ik studeer vaak tot één uur, ga dan naar bed, val soms niet eens in slaap en om vier uur gaat mijn wekker weer. Dus ik dacht, ik kan wel één nacht in de week doorhalen voor het goede doel. Maar het is zo saai in de tempel. Soms wil ik dat daar iets gebeurt.’ Hij tikte met de punt van zijn honkbalknuppel tegen de neus van zijn linkerschoen.
‘Wil je naar Yonsei? Daar heb ik vroeger gestudeerd. Als eerste van de familie.’
Nu pas keek hij haar aan en ze geloofde hem meteen toen hij zei: ‘Ik wil niet eens studeren, dat is de grap. Mijn ouders weten het niet, maar in de vakantie verhuis ik naar Busan. Ik heb een leerbaan in de scheepswerf gevonden. Zonder diploma’s ben ik in dit land een tweederangsburger, maar ja, ik krijg wel acht uur slaap.’



Op zondagochtenden in de kathedraal glimlachte hij naar haar als hij in de bank voor haar schoof. Hij leek zo gewichtloos, zo zonder verleden. Het viel Iseul op dat hij nooit naar de priester keek. Zijn blik gleed altijd over de pilaren, de gewelven en vooral de kandelaren aan het plafond. Tijdens de communie liep hij nooit naar voren. Alsof de zonde geen vat op hem had.
Ze maakten nu vaker wandelingen door de stad, ’s nachts tussen twee en drie, Iseul onder haar paraplu en Saja met de capuchon van zijn doorzichtige regenjas over zijn hoofd en de honkbalknuppel over zijn schouder.
‘En u, waarom gaat u naar de kathedraal?’
Ze scholen in de gang voor een karaokebar toen Saja het vroeg. Het regende nu zo hard dat een gordijn van water tussen hun schuilplaats en de straat was geschoven. Neonlichten lieten de muren van felgroen naar lichtroze en donkerrood verschieten. Een trap aan de andere kant van het gangetje leidde naar het etablissement dat nog steeds open was. Hij nam een trek van een e-sigaret. Ze rook de kaneelpunch van haar overleden moeder, die in geen god geloofde, maar alleen in haar dochter, want zij studeerde aan Yonsei en zou een beter leven krijgen. Ze zag zichzelf weer op de motor zitten tussen twee en drie, achterop bij haar eerste vriend, en hoe snel ze met de helling van de brug mee over de Hanrivier zweefden. Sneller nog omdat er die nacht geen verkeer was door de avondklok. In die tijd was het verboden om tussen twaalf en vier naar buiten te gaan. Elke nacht ging haar vriend de straat op, soms met haar, maar vaker alleen. Ze zou over zijn arrestatie kunnen vertellen. Hoe ze overdag lukraak politiebureaus inliep en zijn naam reciteerde. Dat twee priesters hem vrij hadden gekregen. Waarom de kathedraal later de uitvalsbasis werd voor demonstranten tegen de dictator. Maar ze zweeg. Deze stad heeft te veel verleden. De jongeren moeten onze geschiedenis niet erven. Al onze rugzakken vol gruis. Laat ze leven zonder gewicht.
Saja keek haar aan, verwachtingsvol. Haalde toen zijn aansteker uit zijn zak. Hield de vlam voor haar gezicht, alsof hij haar ondervroeg. Legde de honkbalknuppel op de grond.
Tegenover de karaokebar zat een convenience store.
‘Heb je zin in bananenmelk?’
Nog voordat hij antwoord kon geven, stak ze de straat al over en bij de voordeur, waar ze haar paraplu al dichtsloeg, draaide ze zich om. In het gangetje blies hij weer een dampwolk uit, waarin hij nu helemaal verdween. Straks is hij weg, dacht Iseul toen ze in de winkel de flesjes afrekende. Verbrandt hij hier al zijn schepen om in Busan een nieuwe te bouwen en als een zeeman de wereld over te varen.
Toen ze weer bij haar appartement kwamen was het droog en vochten twee katten om een gele zak. Saja joeg ze weg, bukte en hield de vlam van zijn aansteker bij het gescheurde plastic en de aangevreten vis die nu als een slachtoffer van een giframp licht leek te geven.



In de regenstad droegen de forenzen geen mondkapjes meer. ’s Middags was de luchtvochtigheid 90%. Internetsjamanen smeerden op Naver middeltjes aan tegen hoofdpijn. Na drie uur ’s nachts lukt het Iseul niet meer om in slaap te vallen. De slapeloosheid had haar extra uurtje tussen twee en drie verzwolgen. Uitgeput zette ze dan de televisie aan en wachtte op de ochtendschemering. Saja kwam niet meer langs.
Op een ochtend in de laatste week van juli zag ze de Yogyesa-tempel branden. Het vuur knetterde op haar televisiescherm. Door haar vermoeidheid vond ze het eerst niet zo tragisch, de verlichte tempel zag er zo mooi uit, totdat ze merkte dat de vlammen niet het gebouw insloten, maar de honingboom op het plein. Een boom van vijfhonderd jaar oud die alle Koreanen kennen van tekeningen in kinderboeken en bij de tempel hoort als een toren bij een kathedraal. De brand was deze nacht aangestoken, zei de man van de nieuwszender. Ergens tussen twee en drie. Iseul zag hoe een brandende boom wisselingen kent in intensiteit, of verzadiging, misschien was dat het goede woord, nu even lijkt te doven en dan weer alles om hem heen verlicht, alsof de brandende boom zelf even een Boeddha werd.
Later interviewde een journalist enkele toeschouwers en ook Saja, een jonge tempelwachter, zoals hij werd geïntroduceerd. Een held, iemand die de taak op zich had genomen om het heiligdom te beschermen. Saja droeg zijn doorzichtige jas, hoewel het die nacht niet had geregend. De vandaal had op het juiste moment toegeslagen. De boom was kennelijk droog genoeg geweest. Saja boog diep en verontschuldigde zich, zei dat hij had gefaald, zijn volk in de steek had gelaten, zich schaamde. De journalist protesteerde, nee, het is jouw schuld niet, jij en de andere vrijwilligers doen goed werk en bovendien, je bent nog zo jong. Ze keek langs hem heen, al met een schuin oog op zoek naar een andere omstander om te interviewen. Toen ging er iets mis bij de zender. De journalist verdween maar Saja bleef in beeld. Tien seconden. Dertig seconden. Misschien een minuut. De wereld viel stil om de brandende honingboom.
En even zag Iseul het begin van een glimlach, terwijl hij zijn e-sigaret tevoorschijn haalde en een ijle, elektronische wolk uitblies zodat nu het hele scherm van haar televisie leek te verdampen. Nadat de wolk was opgetrokken, bleef Saja nog een paar seconden in beeld. Draaide zich om. Keek naar het vuur. En blies nog eens.
Op haar telefoon zocht Iseul op hoe je een misdaad anoniem kan melden. Waarom een aansteker als hij een e-sigaret rookt? Maar ze legde haar telefoon weg. Zelfs als hij het had gedaan, vond ze het niet zo erg. Op de bank voor de televisie besloot ze dat ze voortaan niet meer om twee uur ’s nachts zou opstaan. Ook als ze te vroeg wakker werd, zou ze in bed blijven liggen.
Toen herinnerde ze zich dat de dictator, nadat hij 1988 was afgetreden, in ballingschap was gegaan in een boeddhistische tempel. En daar de hele dag had kunnen slapen.

‘Ik zie die knappe jongen nooit meer in de kathedraal, hoe heette hij ook alweer, Saja toch?’ Iseul had haar zus nooit verteld dat hij bij haar langs was gekomen, tussen twee en drie, en een deel van de nacht bij haar, met haar, had doorgebracht.
Aera beet de helft van een roze macaron af zodat de kruimels over de tafel sprongen. Het was zondag. Ze zaten weer in het koffiehuis van het winkelcentrum onder de kathedraal. ‘Volgens mij had hij op Kakao geschreven dat hij nu in Busan zit. Wilde hij geen scheepsbouwer worden?’ Ze pakte haar telefoon en voegde toe: ‘Ik denk dat ik hem daarom heb ontvolgd. Liever geen scheepsbouwer voor Nari.’
‘Hij rook altijd zo lekker. Niet naar een parfum, maar naar iets anders…’
‘Kaneelpunch, een populaire smaak voor e-sigaretten.’
Aera haalde haar schouders op. ‘Ook liever geen roker voor Nari.’
Hij is wel wat jong voor je dochter, wilde Iseul zeggen, maar toen glimlachte ze om die gedachte. Ze keek op haar telefoon naar de weersvoorspelling. Na een paar droge dagen was het weer begonnen met regenen. De moesson duurde elk jaar langer.
Aera liet wat berichtjes zien van een rapper uit een van de subgroepen van NCT. Hij had op haar avances gereageerd. ‘Met die bekende jongens moet je wel een beetje oppassen. Ze worden vaker aangesproken door moeders die hun dochters willen koppelen en sommigen verlangen geld en cadeautjes in ruil voor hun aandacht. Ware gaslighters zitten ertussen. Gevaarlijk. En toch, na al die jaren weet ik dat de moesson de beste tijd is om jongens aan te spreken. In contact met ze te komen. Tijdens de moesson zijn ze wat opener, wat wilder en roekelozer misschien.’
Niet alleen de jongens, dacht Iseul.
Ze rekenden af, liepen het winkelcentrum uit en stapten de regenstad in.

Joost Jungsik Vormeer is schrijver, journalist en webredacteur. Hij publiceerde verhalen in (online) tijdschriften als Kluger Hans, Liter en Hard//hoofd. Met poëzie trad hij op in Perdu en bij Dichters in de Prinsentuin.

Meer van deze auteur