&2024

Essay / 11.09.24

Autopoeisis in Zwarte literatuur

Grâce Ndjako

Sylvia Wynter

The Creation (1927)
A Negro sermon
(James Weldon Johnson)
https://www.youtube.com/watch?v=aWvstL2ovrM

And God stepped out on space,
And he looked around and said:
I’m lonely—
I’ll make me a world.

And far as the eye of God could see
Darkness covered everything,
Blacker than a hundred midnights
Down in a cypress swamp.

Then God smiled,
And the light broke,
And the darkness rolled up on one side,
And the light stood shining on the other,
And God said: That’s good!

[…]

Then God walked around,
And God looked around
On all that he had made.
He looked at his sun,
And he looked at his moon,
And he looked at his little stars;
He looked on his world
With all its living things,
And God said: I’m lonely still.

Then God sat down—
On the side of a hill where he could think;
By a deep, wide river he sat down;
With his head in his hands,
God thought and thought,
Till he thought: I’ll make me a man!

Up from the bed of the river
God scooped the clay;
And by the bank of the river
He kneeled him down;
And there the great God Almighty
Who lit the sun and fixed it in the sky,
Who flung the stars to the most far corner of the night,
Who rounded the earth in the middle of his hand;
This great God,
Like a mammy bending over her baby,
Kneeled down in the dust
Toiling over a lump of clay
Till he shaped it in is his own image;

Then into it he blew the breath of life,
And man became a living soul.
Amen. Amen.


 De Afro-Amerikaanse dichter James Weldon Johnson (1871-1938) herschrijft in dit gedicht het scheppingsverhaal. De bekende taferelen komen hierin terug: God die licht en duisternis creëert, naar zijn creatie kijkt en proclameert dat het goed is. Deze God die licht en duisternis, de zon, de maan, de sterren en de wereld schept, schept ook de mens, en dat omdat Hij eenzaam is. Maar het is ook een God die gelijkenissen met een Zwarte vrouw vertoont. Wanneer Hij de mens creëert lijkt hij op een mammy die zich over zijn kind buigt. Hij creëert de mens naar zijn evenbeeld en brengt het tot leven.

“Au commencement était le verbe… Jamais homme ne l’a cru plus fortement que le poète. Et c’est sur le mot, copeau du monde, lèche secrète et pudique du monde qu’il joue toutes not chances.”

“In het begin was het woord… Niemand heeft dit beter begrepen dan de dichter. En in het woord, een snipper van de wereld, een dun en bescheiden snee van de wereld, zet hij al onze mogelijkheden op het spel.”

 De Jamaicaanse romancier, filosoof, toneelschrijver en essayist Sylvia Wynter (1928) haalt deze passage uit het essay Poésie et connaissance (1944) van de Martinicaanse dichter, essayist en toneelschrijver Aimé Césaire (1913 - 2008) regelmatig aan in haar werk. De eerste zin “au commencement était le verbe”, in het begin was het woord, verwijst naar het evangelie van Johannes. Het gaat Césaire en Wynter hierbij echter niet om de religieuze betekenis. Césaire wijst in het essay namelijk op het feit dat we poëtische kennis nodig hebben voor een weergave van het werkelijke. Poëtische kennis zou verder reiken dan wat aan de oppervlakte waarneembaar is. “Poëtische kennis ontstaat in de grote stilte van wetenschappelijke kennis,” aldus Césaire.

 Wynter wijst op het belang van narratieven en discoursen. Le verbe, het woord, creëert de menselijke wereld. Daarnaast heeft het woord door middel van het discours ook het idee van De Mens gecreëerd. Ze volgt hierin de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984), deze stelde in Les Mots et les Choses (1966) namelijk het volgende:
 “One thing in any case is certain: man is neither the oldest nor the most constant problem that has been posed for human knowledge. Taking a relatively short chronological sample within a restricted geographical area - European culture since the sixteenth century - one can be certain that man is a recent invention within it.”

 Er zijn dan ook verschillende varianten van ‘man’, de mens, geweest in het Europese discours. In eerste instantie was er de Christen, homo religiosus. De confrontatie met andere volkeren werd in eerste instantie dan ook in Christelijke termen geformuleerd. Inheemse volkeren van het Amerikaanse continent, en de inwoners van Afrika werden vijanden van Christus genoemd. Omdat het grondgebied van deze volkeren niet werd geregeerd door een Christelijke prins werd het tot terra nullius, leegland, verklaard. Men was dan ook gerechtvaardigd in het veroveren van deze gebieden.

 Na de conceptie van de mens als homo religiosus, was er de homo politicus, man één. Homo politicus is een seculiere versie van homo religiosus. Vervolgens was er Homo oeconomicus. Man twee maakt deel uit van een seculiere wereldorde. Het komt voort uit de Westerse epistemologie en de Sociaal-Darwinistische scheiding tussen groepen die door de natuur zijn geselecteerd, Europeanen, en groepen die niet zijn geselecteerd, Zwarte mensen, inheemsen, de Ander. De Amerikaanse academica Joyce E. King zegt hierover in haar paper ‘Perceiving Reality in a New Way: Rethinking the Black/White Duality of Our Time’ het volgende: “However, this revolution of humanism, which permitted man to be perceived in biological not theological terms, also made it possible to perceive humans as naturally inferior or superior according to their putative genetic traits.

 Iedere progressie, van Christelijke mens naar homo politicus en homo oeconomicus berust op hetzelfde kader. Homo politicus en homo oeconomicus zijn de seculiere varianten van het mensbeeld dat in homo religiosus is ontstaan. De Europeaan is altijd dé mens. De ander is eerst een heiden, een onwaar Christelijk zelf, dan een savage, een wilde, de irrationele ander. Vervolgens wordt ‘de ander’ in zuiver biologische termen gedefinieerd, de ander is nu een raciaal inferieur ander, die we bij de Martinikaanse filosoof Frantz Fanon (1925-1961) onder andere terugzien als de nègre.

 In het volgende gedicht van Langston Hughes (1901-1967) zien we een reflectie op de confrontatie met de Europeaan van zowel de inheemsen als Zwarte mensen.


Lament for Dark Peoples (1926)
(Langston Hughes)

I was a red man one time,
But the white men came,
I was a black man, too,
But the white men came.

They drove me out of the forest.
They took me away from the jungles.
I lost my trees.
I lost my silver moons.

Now they’ve caged me
In the circus of civilization.
Now I herd with the many—
Caged in the circus of civilization.


 Maar dat dit wereldbeeld en mensbeeld aan Zwarte mensen werd opgelegd, betekent niet dat het door hen werd geaccepteerd.
 King zegt hierover: “That is, our ancestors confronted the slave system that denied their humanity with the autochthonous knowledge and spiritual authority that what the master was ‘talkin ‘bout’ did not represent reality (truthfully accurately) but instead represented the interests of the social category to which the master belonged.”

 Men heeft zich er dan ook altijd tegen verzet. De eerdergenoemde Afro-Amerikaanse schrijver James Weldon Johnson en Langston Hughes maakten deel uit van de Harlem Renaissance, een culturele en literaire beweging uit de jaren 20 van de twintigste eeuw. Ook schrijvers als Zora Neale Hurston en Claude McKay maakten deel uit van de beweging. De Harlem Renaissance stond destijds ook bekend als de New Negro Movement; het vertegenwoordigde een nieuwe Zwarte identiteit.

 De Afro-Amerikaanse schrijver en historicus Arturo Schomburg (1874-1938) omschreef de Zwarte identiteit als volgt: “The American Negro must remake his past in order to make his future. Though it is orthodox to think of America as the country where it is unnecessary to have a past, what is a luxury for the nation as a whole becomes a prime social necessity for the Negro. For him, a group tradition must supply compensation for persecution, and pride of race the antidote for prejudice. History must restore what slavery took away, for it is the social damage of slavery that the present generations must repair and offset.”

 Tijdens de Harlem Renaissance maakten Zwarte mensen zich los van het narratief dat over ze was gecreëerd, een narratief waarbij zij buiten de menselijkheid werden geplaatst. Ze bewerkstelligden hun vrijheid door nieuwe verhalen te creëren. Vandaar dat Wynter stelt dat de mens een wezen is dat verhalen verteld, ze spreekt dan ook van de Homo narans. In tegenstelling tot de Homo religiosus, homo politicus en Homo oeconomicus, kunnen Zwarte mensen als Homo narrans een eigen narratief bedenken. Een narratief waarin de wereld is geschapen door een God die op een Zwarte vrouw lijkt. Het concept dat Wynter hiervoor hanteert is “autopoeisis”. De hedendaagse Afro-Amerikaanse politicologe Bedour Alagraa zegt hierover: “In generating stories, humans are also generating themselves”.

 In het gedicht ‘Proem’, ook bekend als ‘The Negro’, bevestigt Langston Hughes zijn Zwarte identiteit die hij verbindt aan zijn Afrikaanse wortels. In het gedicht brengt hij de lezer mee langs verschillende momenten in de geschiedenis van Zwarte mensen. Hughes ziet een continuïteit in de onderdrukking die zij ondergaan onder Caesar en onder Washington, in Congo en in Texas. Deze koloniale geschiedenis heeft ook geprobeerd om Zwarte mensen volledig te reduceren tot een identiteit als onderdrukten, dit gaat gepaard met het wissen van alles wat voorafgaat aan de koloniale geschiedenis. Met het gedicht toont Hughes aan dat hij desondanks een identiteit heeft. Hij spreekt van zijn Afrika omdat zijn verhaal een begin heeft die voorafgaat aan het koloniale verhaal, en het ‘nieuwe’ continent waar zijn voorouders naartoe zijn vervoerd. Zijn Afrika, zijn narratief, de mensen met wie het hem verbindt, de identiteit die het hem verleent, kan hem niet worden ontnomen.


Proem/The Negro (1922)
(Langston Hughes)

I am a Negro:
Black as the night is black,
Black like the depths of my Africa.

I’ve been a slave:
Caesar told me to keep his door-steps clean.
I brushed the boots of Washington.

I’ve been a worker:
Under my hand the pyramids arose,
I made mortar for the Woolworth Building.

I’ve been a singer:
All the way from Africa to Georgia,
I carried my sorrow songs.
I made ragtime.

I’ve been a victim:
The Belgians cut off my hands in the Congo.
They lynch me now in Texas.

I am a Negro:
Black as the night is black,
Black like the depths of my Africa.


 De Harlem Renaissance heeft een enorme invloed gehad op andere Zwarte schrijvers in andere taalgebieden in de diaspora en in Afrika. “It created an atmosphere which allowed me to become conscious of the black world,“ aldus Aimé Césaire. De Harlem Renaissance was een belangrijke invloed op de ontwikkeling van soortgelijke bewegingen in Afrika en het Caribisch gebied. Zoals de Negrismo beweging in Cuba, waar onder andere de dichter Nicolás Guillen deel van uitmaakte, en de Négritude beweging in Franstalige landen waar schrijvers als Aimé Césaire, Léopold Senghor en Léon Damas tot behoorden. Césaire omschreef de Négritude als een bewustwordingsproces: “I have always thought that the Black man was searching for his identity. And it has seemed to me that if what we want is to establish this identity, then we must have a concrete consciousness of what we are - that is of the first fact of our lives: that we are Black”. Al deze bewegingen wezen het dominante narratief af om vervolgens hun eigen identiteit te kunnen creëren. De uit Guadeloupe afkomstige dichter Paul Niger (1915 - 1962), wijst in zijn gedicht ‘Je n’aime pas l’Afrique’ een koloniaal idee van Afrika af. Het Afrika waar hij niet van houdt, is het Afrika dat in Europese narratieven bestaat en in werken van koloniale schrijvers als Paul Morand en André Demaison. Het is het Afrika van ‘yesmen’, het Afrika van minderjarige ‘minaressen’, het Afrika van mensen die wachten totdat een laars ze wakker schopt. De kolonialen zullen zich moeten verantwoorden. Nu is het aan Afrika om te spreken.


Je n’aime pas l’Afrique (1944)
(Paul Niger)

Tu peux m’enjoindre de prier, tu peux me voler la parole,
Tu peux m’ordonner d’espérer, tu ne peux m’empêcher de mourir ni de vomir mon impuissance devant ta face blême.
L’odeur de mes tripes te fait tourner la tête, dis?
Mais tu ne peux laver tes mains de mon sang vert, car j’ignore
Ton nom et dresse mes autels à un Dieu inconnu encore….
Ecoute: le tam-tam s’est tu; le sorcier peut-être a livré son secret
Le vent chaud des savanes apporte son message.
L’hippocampe déjà m’a fait un signe de silence.

L’Afrique va parler.
….
Et ne lui réponds pas, il n’en est plus besoin, écoute ce pays en verve supplétoir, contemple tout ce peuple en marche promissoire, l’Afrique se dressant à la face des hommes, sans haine, sans reproches, qui ne réclame plus mais affirme.
Il est encore des bancs dans l’Église de Dieu
Il est des pages blanches aux livres des Prophèthes.
Aimes-tu l’aventure, ami? Alors regarde
Un continent s’émeut, une race s’éveille
Un murmure d’esprit fait frissonner les feuilles
Tout un rythme nouveau va térébrer le monde
Une teinte inédite peuplera l’arc-en-ciel
Une tête dressée va provoquer la foudre.

L’Afrique va parler.

Grâce Ndjako studeerde Filosofie en Politicologie in Amsterdam en Parijs. Tijdens haar studie heeft zij zich vooral bezig gehouden met postkoloniale kwesties. Ze is momenteel onderwijsassistent niet-Westerse filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze schrijft onder andere voor Dipsaus Exclusives en de Nederlandse Boekengids. In het najaar van 2020 verschijnt haar bijdrage in AfroLit: Moderne literatuur uit de Afrikaanse Diaspora samengesteld door Dalilla Hermans & Ebissé Rouw, een publicatie van Dipsaus Podcast en Uitgeverij Pluim.

Meer van deze auteur