&2024

Brieven / 12.03.24

Onder de huid

Corinne Heyrman, Jante Wortel

Beluister hier alle vier de brieven achter elkaar.

Eindhoven, 8 juni 2023
Dag Jante,

Ik schrijf je iets langer dan een jaar nadat mijn debuut uitkwam, jij gaat over een tijdje je jubileum vieren. Allebei hebben we een roman geschreven die gebaseerd is op een persoonlijke ervaring en hebben we meegemaakt hoe mensen daarop reageren, welke vragen ze stellen, welke aannames er bestaan. Daarom ben ik heel blij dat we elkaar in de komende tijd gaan schrijven, want we hebben veel gemeen – we hebben beide een eetstoornis gekend – maar kijken vast tegen bepaalde zaken ook anders aan.

Waarom ben je aan je boek begonnen? Was het onderwerp iets dat eruit moest, drong het zich op of kon je er niet omheen? Of ging het zachter dan dat, was het gewoon iets dat je zelf uitkoos? Ik heb dikwijls de opmerking gehoord dat het me vast goed heeft gedaan om mijn boek te schrijven, waarin ik de insinuatie proefde dat het therapeutisch voor me was om Het begin en zijn oneindigheid te schrijven. Dat heb ik nooit zo gevoeld. Ik vind het als schrijver interessant, ik zou zelfs durven zeggen leuk, om mezelf als personage neer te zetten, maar dan ben ik het niet meer. Niet echt. Ik kijk naar een personage dat bepaalde delen van mezelf heeft, maar echt wel iemand anders is. Als het personage iets moet doorstaan waar ze niet uit geraakt vind ik dat droevig. Als ze bijvoorbeeld absoluut geen postzegel wil likken, van haar moeder toch moet en daarom in het park de huid onder haar sleutelbeen openkrabt. Ik kan tijdens het schrijven zelfs met haar meehuilen, maar toch blijft er een afstand. Ze is mijn personage.

In het boek Waarom gelukkig zijn als je normaal kunt zijn? van Jeannette Winterson heet het hoofdpersonage Jeannette. Dat vond ik, toen ik het jaren geleden las, heel dapper. Zou jij je personage je eigen naam geven?
Over dat voorbeeld van de postzegel kreeg ik trouwens een vraag toen ik geïnterviewd werd tijdens mijn boekpresentatie, er werd gevraagd of het echt gebeurd was. Ik wist even niet goed wat te antwoorden, plots overviel me het besef dat mensen tijdens het lezen gaan puzzelen: wat is echt en wat is dat niet? Meteen daarachteraan steeg een twijfel op: gaan ze een teleurstelling voelen als het niet echt is?

‘Deels,’ antwoordde ik vlug en de interviewer had ook door dat het tijd was om haast te maken. Mijn antwoord klopte: het is echt gebeurd, maar met een kiwi in plaats van een postzegel. En ik liep toen niet naar het park, maar naar de badkamer. Misschien is dat ook een reden waarom ik niet goed wist hoe te antwoorden: de vraag is niet alleen meteen erg persoonlijk, maar is ook op mijn manier van schrijven gericht. Wat verzin je en wat niet? Waarom moet een kiwi een postzegel worden? Maar misschien moet ik niet moeilijk doen, op zich is het boeiend welke feitelijkheden een schrijver inzet en welke niet, waar realiteit stopt en verbeelding begint. Misschien had ik dat gesprek liever in de bar gevoerd dan op het podium.
Terug naar die boekpresentatie. Iets later werd het boek ‘een verhaal over haar opa Marcel’ genoemd en ging er een schokgolf door de zaal. Mijn familie was aanwezig en had nog nooit van de naam Marcel gehoord.

Eigenlijk is het bovenal grappig om over deze voorbeelden na te denken. Ik vind het ook helemaal niet erg. Het is iets des mensen, om zwart van wit te onderscheiden, voor van na, goed van fout, terwijl we donders goed weten dat alles zich er tussenin bevindt. Ik lees zelf op dit moment Het spel meespelen van Joan Didion, een roman waarin het verliezen van een kind een thema is, en kan het ook niet laten om aan haar leven te denken. Maar misschien is dat ook de kracht van fictie: dat het verhaal de fictie ontstijgt en zich naar de reële wereld beweegt. Dat het ons laat zien dat alles tegelijkertijd het ene en het andere kan zijn. Keer op keer opnieuw.

Over de fictie die de realiteit in sijpelt gesproken: ik ben jouw caravan tegengekomen. In november was ik in Berlijn en vond ik in de König Galerie een kunstboek met een omslag die me helemaal terugbracht naar de kern van jouw boek. Het is een realistische tekening van een ongeluk met een caravan die in de betegelde straat terecht is gekomen, alsof ie tot botsing is gekomen met de aarde. Ook in beeld kunnen fictie en non-fictie elkaar raken. Ik heb er een foto van gemaakt, ook van de titel van het boek, mocht je interesse hebben.

Ik kijk uit naar je antwoord.

Veel liefs,
Corinne

Arnhem, 15 juni
Dag Corinne,

Het blijft inderdaad gek, dat we de behoefte hebben te weten wat echt is en wat niet. Dat de schrijver van iets toch onlosmakelijk verbonden blijft met het werk dat hij maakt. Dat we daar paralellen tussen zien.
Ik moet dan ook toegeven dat ik, toen ik je voor het eerst kwam opzoeken in Eindhoven, verbaasd was toen ik erachter kwam dat je in een rijtjeshuis woonde. Onbewust was ik er blijkbaar vanuit gegaan dat ik je, net als de verteller uit Het begin en zijn oneindigheid, die ook in Eindhoven woont, in de deuropening van een flatgebouw zou aantreffen. Ik weet nog dat ik me schaamde toen, zelfs een beetje betrapt voelde. Waarom was ik er zomaar vanuit gegaan dat dat een gelijkenis was tussen jou en je personage? Al helemaal nadat we het er al eens over hadden gehad, en ik er zelf sinds het verschijnen van mijn boek ook vaak mee te maken had gekregen.

Mijn debuutroman Weerlicht ging eerst niet per se over een personage met een eetprobleem. Het kende vele vormen (ik werkte er vijf jaar aan), en pas op het allerlaatst viel het voor mij op z’n plek waar ik nu echt over probeerde te schrijven. Ik had onbewust eerst gekozen voor het vermijden van het eetstoornisverhaal, terwijl ik wel telkens probeerde te vertellen over een personage dat worstelde met de gevolgen van een zieke periode tijdens haar jongvolwassenheid. Een verstoorde relatie tussen lichaam en geest, een ingewikkelde maar tegelijkertijd sterke band tussen ouders en kind.
Ik vertel dit verhaal best vaak, maar zo’n drie maanden voordat het boek zou verschijnen had ik een skype-gesprek met een van mijn redacteuren. Hij zei dat het boek zo goed als af was, maar dat er toch nog net iets miste. Iets waardoor hij na het lezen achterbleef met de vraag: oké, dus?
Daarop vroeg hij me om na te denken over wat voor mij de kern van het boek was, en wat ik, even los van het verhaal dat ik in vier jaar geschreven had, nu eigenlijk wilde vertellen.
Toen ik daarover na ging denken, vertelde ik Tim in de tuin over wat het caravan ongeluk (dat tot dan toe als enige alle versies overleefd had) destijds voor mij betekend had. Waarom die vakantie voor mij een kantelpunt was geweest in mijn herstel, want ja, Noorwegen was ook gelijk mijn dieptepunt. Een paar dagen later vertelde ik ditzelfde verhaal aan die redacteur, waarop hij antwoordde: maar waarom schrijf je daar dan niet over?

Ik denk omdat ik al die tijd gedacht heb dat het niet interessant zou zijn een eetstoornisverhaal te vertellen. Er bestaan zoveel vooroordelen over de ziekte, de motieven erachter, dingen die jij vast ook maar al te goed kent. Spiegelverhalen, over hoe ‘we’ zijdelings door deuropeningen bewegen omdat ‘we’ denken er anders niet doorheen te passen. Met dat soort vooroordelen wilde ik niet geassocieerd worden. Ik wilde niet te koop lopen met wat ik ooit had meegemaakt, omdat ik me ervoor schaamde. Mensen begrepen het toch niet, dacht ik, en wie ben ik om ze het dan te gaan proberen uit te leggen.

Soms denk ik: ik had mijn personage net zo goed Jante kunnen noemen. Bewust gebeurt het vast niet, maar ik heb vaak genoeg vragen gekregen waarin het ging over iets wat ik gedaan zou hebben, terwijl het dan iets was wat Lea in het boek doet. En tegelijkertijd werk ik dat zelf ook weer in de hand door af en toe inderdaad te praten over wat ik zelf heb meegemaakt, waar gelijkenissen zitten, wat niet in het boek staat. Maar er valt zoveel over te zeggen. Sinds ik besloot erover te schrijven heb ik een soort drive gekregen het onderwerp aan te kaarten. Ik wil het zo graag hebben over hoe belangrijk het is dat er meer aandacht komt voor dit soort ziektes. Juist omdat ik me er eerst voor schaamde. Omdat ik het gevoel had het beter te kunnen wegstoppen. En dat is natuurlijk onderdeel van het probleem.

Laatst kreeg ik een appje van mijn schoonmoeder met de vraag of ze me even mocht bellen. Een vriendin van haar heeft een dochter die gestopt was met eten. Ze vroeg zich af of ik advies kon geven, aan die moeder, of ze even met me mocht praten. Ik merkte dat ik daar gelijk zenuwachtig van werd. Ik kon er natuurlijk best iets over zeggen, dacht ik, dat doe ik vaak, maar advies geven, zeggen wat ik denk dat iemand in zo’n situatie zou moeten doen, gaf me het gevoel ineens een enorme verantwoordelijkheid te dragen. Want wat als het niet werkte? Wat als ik iets zou zeggen wat die moeder dan vervolgens deed en dat totaal verkeerd uitpakte? Wat ik haar dochter juist verder naar de rand van de afgrond duwde?
Toch stond ik haar te woord, en zei ik wat ik altijd zeg, wat ik niet vaak genoeg kan herhalen, namelijk dat ik best kan vertellen wat mijn kijk op de dingen is, maar dat wat voor de een werkt, voor de ander totaal niet kan werken. En dat ik denk dat dat ook is waarom hulpverlenen in dit soort situaties zo’n ongelooflijk moeilijk is, riskant ook, zelfs voor klinieken. Er is niet een manier die werkt. Wat de ene dag helpt, kan de dag erna niet meer helpen. Precies daar wilde ik dat mijn boek over ging.

En meer natuurlijk. Ik dwaal ontzettend af. Mijn afstudeeronderzoek destijds ging over echtheid en hoe dat samenhangt met of het waar is of niet. Als ik een boek lees dat zegt autobiografisch te zijn, geloof ik namelijk niet dat alles wat ik lees daadwerkelijk zo en zo gebeurd is. Om een voorbeeld te noemen: als Knausgård in zijn boeken schrijft over iets dat gebeurde toen hij vier was, doemt er toch de vraag in mijn hoofd op hoe hij zich dat in godsnaam herinnert. Maar misschien gaat het niet zozeer over waarheid, maar over wat ik dan even ‘echtheid’ noem. Dat je voelt dat er iets van het echte leven in de personages zit waardoor ze zo realistisch zijn dat je ze haast kunt aanraken. Is dat dan autofictie? Wat denk jij? En in hoeverre is autofictie niet alsnog autobiografisch en andersom?

Als ik nu blijf zitten schrijven vrees ik dat deze brief nog twee keer zo lang kan worden, dus ik ga maar eens boodschappen doen. Ik kijk uit naar je volgende brief.

We zien elkaar gauw.

Veel liefs,
Jante

Eindhoven, 4 juli 2023
Dag Jante,

Toen ik aan Het begin en zijn oneindigheid begon, wilde ik het verhaal over mijn grootvader onderzoeken. In families leven verhalen die hoe langer ze meegaan en opnieuw uitgesproken worden, van vorm veranderen. In mijn familie groeide het verhaal dat mijn grootvader op het einde van zijn leven zwaar depressief is geworden en in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen. Toen ik het als kind hoorde leefde hij al niet meer, en ik begon meteen mee te kneden aan de vertelling. Ik vond het een van de droevigste dingen die een mens kan overkomen: dat je zeven kinderen ter wereld hebt gebracht, als melkboer zes dagen per week aan het werk bent geweest en daarna beduusd in een witte kamer ondergebracht wordt. Het verhaal werd de ultieme teleurstelling in het leven, maar was dat ook zo? Of is een ontregeling iets dat zomaar kan plaatsvinden en misschien zelfs iederéén kan overkomen?

Tijdens het schrijven werd ik boos op mezelf, omdat ik mijn grootvader had gezien als een held in verval, iemand die op de valreep tekort had geschoten. Terwijl dat helemaal niet zo was, hij was een mens en daardoor liep ook hij kwetsuren op. Ik herinnerde me het moment dat ik bij een psychiater zat, in een periode die ik zou kunnen omschrijven als een ‘terugval’. Misschien herken je dat: dat je even onoplettend bent en jezelf weer dwangmatige gedachten voelt ontwikkelen. Het was jaren na mijn ambulante opname en ik at na twee uur ’s middags niets meer. Daarom zat ik dus tegenover een psychiater en moest in het kort mijn voorgeschiedenis uitleggen. Ik begon bij mijn grootvader, waarop de psychiater zei: ‘Dat is een verhaaltje, ik wil graag weten hoe het met jou gaat.’ (Uiteindelijk heeft die psychiater het volledige consult gebruikt om naar de website te kijken die ik gemaakt had voor mijn afstudeervoorstelling en was dat uiteindelijk wat ik op dat moment nodig had: relativering en waardering.)
Goed, nu dwaal ik ook af, terug naar het schrijfproces van mijn debuutroman. Ik werd bozer en bozer op die foute interpretatie van mijn grootvader, tot ik me begon af te vragen waarom ik zo boos werd op het idee dat iemand die mentaal worstelt, zwak zou gezien worden. En toen besefte ik: omdat ik zelf ook zo’n ontregeling heb gekend. Natuurlijk. Hierna ben ik pas over mijn eigen eetstoornis gaan schrijven, al heb ik ook veel mensen geïnterviewd en andere ervaringen met mijn eigen ervaringen vermengd. Daarnaast heb ik me voorgenomen geen familieleden te spreken, omdat ik wilde verzinnen hoe mijn grootvader geweest zou zijn, als ik hem had gekend. Omdat ik fictie van het verhaaltje wilde maken.

Je schrijft dat je niet over een eetprobleem wilde schrijven omdat mensen het toch niet begrijpen, maar begrijp jij het wel? Ik in ieder geval niet, en net dat vind ik waanzinnig interessant. Ik kom uit een familie van universitairen en kennis was op familiefeesten iets om mee te pronken. Er waren genoeg familieleden die aantekeningen maakten voordat ze in de Ardennen arriveerden. Net daarom heb ik er een aversie van gekregen, geloof ik (of is dat ook een verhaaltje?), en wil ik vooral bezig zijn met dingen die ik – en misschien wel we – niet kan begrijpen. Dingen die moeilijk zijn om aan te raken, omdat ze zo ingewikkeld zijn dat ze een eenvoudig plaatje gekregen hebben, een glimmende sticker. Die motieven waar je over schrijft. Meisje dat braakt, meisje met vel over been, meisje dat alleen nog maar nee zegt. Ik schrijf om aan dat stickertje te krabben, niet om het er volledig af te halen. Omdat ik net het mechanisme van het stickerplakken ook mee wil onderzoeken. En net zoals jij schrijft dat iets de ene dag helpt en de andere dag misschien helemaal niet, wil ik laten zien dat alles in beweging is. Dat we nog zoveel stickers kunnen plakken, met glitters voor mijn part, maar dat ze altijd los zullen komen. Omdat alles verandert, leeft en het ene ook het andere is.

Voor mijn nieuwe boek had ik me voorgenomen om een van de personages Corinne te noemen, maar daar ben ik na enkele weken al vanaf gestapt. Opnieuw is wat ik schrijf soms iets wat ik zelf heb meegemaakt en soms helemaal niet, en is dat een proces waar ik tijdens het schrijven absoluut niet mee bezig ben. De fictie en de herinnering lopen vanzelfsprekend in elkaar over, in het leven ben ik verschrikkelijk slecht in liegen (op dit moment moet ik het vrijgezellenfeest van Tim verzwijgen, aartsmoeilijk), maar op papier ben ik Anna Delvey. Of misschien is dat te sterk: op papier ben ik een lieve leugenaar.
Ik geloof zelf ook niet erg in de term autobiografisch. Een boek zal altijd wel meer naar fictie of non-fictie hellen, maar ik geloof dat alle boeken een aaneenschakeling zijn van dingen die echt gebeurd zijn en die niet echt gebeurd zijn. Schrijvers putten uit wat ze meemaakten, meemaken, horen, zien en wat ze zich verbeelden.
Ik moest trouwens erg lachen om wat je over Knausgård schrijft, zelfs als je zo waarheidsgetrouw mogelijk beschrijft hoe je zesde verjaardagfeestje was, zal het nog fictie zijn. Of ‘echtheid’, zoals jij schrijft. Autofictie vind ik daarom een mooie term, als we dan toch een term nodig hebben. Het liefst noem ik boeken boeken, net zoals ik jarenlang het volgende antwoordde als iemand me vroeg wat ik schreef: ‘Tekstjes.’

Ik vind het interessant dat je nu wel over eetstoornissen wilt spreken, hoe was het om dat voor het eerst te doen? En waar loop je nog tegenaan? Is het niet heel kwetsbaar? En nog een vraag die ik heb: Hoe ging je familie om met het feit dat ze zich terugvonden in een boek?

Veel liefs,
Corinne

Arnhem, 4 augustus
Ha Corinne,

Ik schrijf je iets later terug dan gepland, terwijl ik gek genoeg de afgelopen weken heel veel bezig ben geweest met de thematiek van onze brieven – een (potentieel) ziek, ontregeld lichaam, hoewel op een iets andere manier dan waar wij het over hebben. Ze noemen eetstoornissen ook weleens sluimerziekten, een probleem dat pas aan de oppervlakte zichtbaar wordt wanneer het zich al lang en vaak diep heeft kunnen nestelen. En nu juist dat is iets waar ik ineens bang voor ben. Een paar weken geleden werd er bij mij een gen geconstateerd dat een verhoogde kans op borstkanker met zich meedraagt. Dat gen heb ik, mijn moeder heeft het, mijn oma had het. Aan de ene kant ben ik er behoorlijk rustig onder, maar aan de andere kant gebeurt er ook iets geks: de vertrouwensband met mijn lijf die ik de afgelopen jaren zo zorgvuldig heb geprobeerd te herstellen - of wellicht: voor het eerst heb opgebouwd – is verstoord. Het voelt alsof ik een verborgen level in een computerspel heb ontdekt, een level waar ik eigenlijk helemaal niet op zat te wachten. Dat ik het gen nu heb betekent natuurlijk dat ik het ook al had toen ik twaalf was, maar juist dat knaagt aan die vertrouwensband. Had mijn lichaam al die tijd een geheim voor mij? Is er iets aan het groeien dat wanneer het zich aan mij openbaart al veel te ver heen zou kunnen zijn?

Ik wil niet te ver van ons onderwerp afwijken, de reden dat ik erover vertel is namelijk wat er daarna gebeurde. Het nieuws ontregelde me. Ik had me erop voorbereid, maar toch sloeg het best hard in. Door het moeten nadenken over keuzes waarvan ik eerder niet eens wist dat het keuzes waren, werd ik opnieuw in het diepe geworpen. Waar je het over hebt met zo’n arts is één groot kansspel, je maakt een keuze tussen percentages en dan is er natuurlijk óók nog de kans dat er nooit iets gebeurt. Uiteindelijk ga je naar huis met niets, er is niets duidelijk geworden, er is alleen geconstateerd.
Na het nieuws merkte ik al vrij snel de terugkeer van bepaalde dwanggedachten. Het welbekende verlangen naar houvast, naar controle. Structuur aanbrengen in het eetpatroon. Het grappige is wel dat ik dat vrijwel direct constateerde: ik doe het weer. Ik probeer met mijn eten te compenseren wat ik op andere vlakken niet in de hand heb.

Om terug te komen op een van de vragen die je stelt in je brief, ik denk dat ik eetstoornissen ook niet begrijp. Dat maakt het – inderdaad – zo interessant erover te schrijven, te praten. Maar de mijne kén ik wel, althans gedeeltelijk. Ik heb zo vaak in dat kamertje zitten reflecteren op mijn eigen gedrag dat ik een deel van de patronen nu kan herkennen. En toch is het daarmee niet altijd opgelost. Want hoewel je kunt weten wat je doet en waarom dat niet goed is, is het toch niet altijd mogelijk daar (direct) verandering in te brengen. In je eentje.

Als ik praat over eetstoornissen, put ik vaak het meest uit mijn eigen ervaring. Ik kan ook haast niet anders dan vertellen hoe het voor mij is, want zoals ik eerder ook al noemde, het is voor iedereen anders. Ik probeer die glimmende sticker waar je het over hebt er denk ik ook niet helemaal af te pulken, maar ik zoek wel naar wat er onder die sticker zit, naar de dingen die die sticker wellicht ten onrechte wegmoffelt.
Toen ik begon te schrijven over mijn eetstoornis en de reis naar Noorwegen waar in Weerlicht over verteld wordt, heb ik gelijk mijn ouders opgebeld en gezegd: het worden personages. Wat jullie gaan lezen komt deels overeen met de werkelijkheid, en jullie gaan jezelf er ongetwijfeld in herkennen, maar het wordt fictie. Ik ga dingen verzinnen.
Hoewel ze dat heel goed begrepen en het ook leken te accepteren, is die lijn op het moment van lezen natuurlijk heel dun. Ik schrijf over een moeder met een zuurstofslangetje, dat slangetje heeft mijn moeder ook. Ik schrijf over een boekje dat de vader bijhield, dat boekje had mijn vader ook.
Voor mijn moeder was het denk ik, toen het boek er eenmaal was, het lastigst om de werkelijkheid en de fictie uit elkaar te halen. We hebben, om het zo maar even te zeggen, heel vaak hetzelfde gesprek gevoerd. Dat was een kwetsbaar gesprek. Ik heb natuurlijk ook dingen opgeschreven die ze daadwerkelijk gezegd en gedaan heeft, en juist dat maakt het zo lastig. Voor haar was het het moeilijkst om niet bezig te zijn met hoe andere mensen het boek zouden lezen. Ze was bang voor het oordeel. Wat zouden ze denken van ‘de ouders’? Hadden ‘zij’ het goed gedaan als ouders? Dit uitte zich enerzijds door heel expliciet te benoemen dat het ‘toch echt een fictieverhaal’ was geworden, en anderzijds door haast met trots te verkondigen dat die caravan inderdaad echt in het ravijn geflikkerd was destijds.
Hoe was dit voor jou? Hoe reageerde jouw omgeving op het onderwerp, de benadering? Je geeft aan dat je tijdens het schrijven koos om niet meer met familieleden te praten, heb je dit achteraf wel gedaan? En hoe gingen zij hiermee om?

Ik vind het mooi wat je schrijft over liegen op papier. Dat ervaar ik net zo. En soms wel echt met het Anna Delvey-gevoel, ik kan me voordoen als iemand anders, de waarheid verweven met leugens en niemand behalve ik weet wat er echt is en wat niet. De vrijheid die dat met zich meebrengt vind ik het mooiste aan schrijven. Ik kan ergens ontzettend veel schaamte bij voelen en het tóch opschrijven. Misschien juist daarom, dat dat het spannend maakt. Soms is die schaamte daarna weg. Soms denk ik: de lezer mag alles van mij weten. Er zit altijd nog papier tussen.

Ik lees nu het boek Good Girls van Hadley Freeman, met als ondertitel a story and study of anorexia. Hierin las ik iets dat ik graag aan je voor wil leggen, ik ben benieuwd hoe jij erover denkt. Bij mezelf constateerde ik in elk geval een gevoel van herkenning, en tegelijkertijd vind ik het lastig om dat toe te geven. In al mijn behandelingen is het ook nog nooit over dit ene stukje gegaan, terwijl ik denk dat het wellicht onwijs belangrijk is.

“ ‘People make the mistake of thinking of anorexia as a behavioural disorder, one to do with skipping meals and exercising obsessively. But those behaviours have become very common in our society among women who aren’t actually anorexic,’ Professor Hubert Lacey, director of the Eating Disorders Service at St George’s Hospital in London, tells me. ‘Anorexia nervosa has a pathognomonic psychopathology, which is that the sufferers have a very deep-rooted fear – a phobia, even – of looking, in a sense, well.’ In other words, anorexia is not a desire to be thin – it’s a desire to look ill.”

Die laatste zin deed het voor mij. Ja, dacht ik daarbij. Zo heeft iemand het nog nooit eerder benoemd. Niet zo direct. Zo hard. Als ik denk aan periodes waarin mijn eetstoornis heel erg aanwezig was wilde ik nooit dun zijn. Ik wilde (en dit vind ik best lastig om op te schrijven) ziekelijk dun zijn. Ziek. En hoe tegenstrijdig is dat, bij een ziekte waarbij het allerbelangrijkste voor herstel is dat je beter wilt worden? Maakt dat het zo lastig om te herstellen? Dat je in moet gaan tegen wat je denkt dat je wil? En waarom schaam ik me nu als ik ‘hardop’ uitspreek dat een deel van mijn ziekte misschien inhield dat ik ziek wilde zijn?

Ook ik merk dat ik nog zoveel meer te vragen heb, zoveel meer te vertellen. Maar ik zal het bewaren.

Ik kijk uit naar je antwoord.

Liefs,
Jante

Corinne Heyrman (1994) is schrijver, theater- en podcastmaker. Ze werkt steeds in nauwe samenwerking met de maatschappij en werkelijkheid. Zo schreef ze Het begin en zijn oneindigheid, een roman die onderzoekt waar een psychische kwetsbaarheid precies begint en of die ook eindigt, uitgekomen in 2022 bij De Arbeiderspers. Ze maakte Pink Sheep of the Family, een voorstelling van Het Zuidelijk Toneel waarin twee verschillende generaties trans*personen de term ‘familie’ ontleden. Als podcastmaker is Corinne verbonden aan collectief Horens en werkte ze mee aan o.a. Drie Uur ’s Nachts, Wie Wat Bewaart en de audiotour Twee keer kijken. 

Meer van deze auteur

Jante Wortel (1996) wilde clown worden, maar kreeg in het jeugdcircus te horen dat ze daar te verlegen voor was. Toen ging ze schrijven. In 2017 studeerde ze af van de opleiding Creative Writing te ArtEZ in Arnhem, waarna ze deelnam aan Slow Writing lab en het talentontwikkeltraject bij Wintertuin. Haar debuutroman Weerlicht verscheen in de zomer van 2022 bij uitgeverij Das Mag en werd genomineerd voor de prijs Beste Boek voor Jongeren en de Bronzen Uil.

Meer van deze auteur