&2023

Essay / 10.12.23

La Voix des Femmes

Alara Adilow

DEEL 1

Heb je ook weleens van die dagen dat het lijkt dat de dag een mes is dat je opensnijdt en dat het snijden geen einde heeft? Ik ben weemoedig omdat ik me nutteloos en waardeloos voel en tot niks goeds in staat ben, alles waarin ik gefaald heb vult me. Ik ben een schroothoop van dagen. Ik heb mezelf beloofd schrijver te worden, dwaalde lang door de tunnels waaruit ik besta. Ik nam een fakkel mee van de stemmen in mij die ik vertrouwde. Ik was op zoek naar een antwoord op die bizarre vraag: wil je echt schrijver worden? Wil je echt tekst produceren? En ik trof een gekronkelde ‘ja’ aan in de vorm van een oerslang. Maar nu staar ik naar het blad en het is leeg. Wat heb ik te zeggen? Mijn gedachten zijn gevuld met niks meer dan de aanrakingen op deze winterdag: de koude wind in mijn hals, de mensen die langs me lopen met winkeltassen hangend aan hun hand, de glimlach van winkelmedewerkers die me zacht streelt. Maar een harde concrete gedachte waar ik met trots naar kan kijken, kan ik niet opschrijven en erover zeggen: dit geef ik aan de wereld, en dat niet. Het enige waarover ik schrijf is dit gebroken lichaam, vernederd door zichzelf, verloren in zichzelf en haar verlangen. Een lichaam vol verlies, in een radeloos voortbewegen langs het roekeloos dansen van de seizoenen onder de geweldige vertogen van de hemellichamen. Wat doe je, als je tot het besef komt dat je leeg bent, niet echt tot denken in staat bent? Ik probeer te voelen, probeer het woord liefde te onderzoeken, me eraan te trekken en erin onder te dompelen, hopend dat uit het woord iets van een advies of een richtingaanwijzer valt. Maar ik heb niks meer dan een kamer vol met stinkende metaforen die dit dode hart voorbrengt. Ik voel me soms niks meer dan een klein meisje met een totaal onbegrip voor de wereld en de mensen, een totaal onbegrip voor mezelf. Heb ik het recht om gehoord te worden? Het recht om te spreken? Ik ben bang dat ik zal wegkwijnen in de stilte omdat ik niet een lichaam ben dat ergens over kan spreken. Soms moet je het maar gewoon zien te accepteren. De natuur geeft ons wat zij wil. Wie zijn wij om een strijd te voeren met de natuur? Haar wil is immers miljoenen keer groter en sterker dan de onze. Ik zoek mijn eigen stem. Wil me uitspreken. Kan ik dat? Kan ik iets zeggen wat van mezelf is? Ik wou dat ik rust kon vinden, in het samenzijn met andere zusters in het café, vluchtige momenten waar je lichaam zich mee volpropt, omdat die vluchtige momenten een toevluchtsoord zijn.

Ik ben nu bezig met een project over Whitney Houston en de vrouwenstem. Virginia Woolf probeerde een androgyne stem te hanteren. Ik ben eerder voor een radicale andersheid. Een radicale vrouwenstem die zich afzet tegen de patriarchale stem. Er is een onoverbrugbaar verschil tussen de stem van het matriarchaat en die van het patriarchaat, en dat verschil moet benadrukt worden in al ons spreken. Vrouwenstemmen zijn als organismes waar de cellen door bacteriën worden gevormd die zich verenigen en nieuwe eigenschappen creëren. Zo worden het complexe cellen die vervolgens andere organismen vormen, zo wordt de stem van een vrouw door de vele vormen van spreken gevormd. De vrouwenstem is een netwerk van onderling verbonden systemen van symbiotische gemeenschappen. De vrouwenstem zit vol microben die de auto-poëtische activiteit van ons lichaam in stand helpen houden en de atmosfeer van ons lichaam binnendringen. Het is het enige wat mijn lichaam uit de sleur van het moment trekt. Als ik de vrouwelijke stem van Whitney Houston hoor uitstrekken en uitstrekken, verder en verder, dan zingt elk van mijn ontelbare gevoelens over mijn hele lichaam mee; tastend naar die stemmen probeer ik in balans te komen, probeer ik mezelf te regenereren. Het laat me terugkeren naar de elementen van mijn antropomorfe lagen. Ik ga een reeks van relationele assemblages aan met niet-menselijke anderen, door te stellen dat de uitspraak ‘ons vlees en het vlees van de wereld hetgeen is waarvan wij deel uitmaken en waarin wij leven’ poreus is. Ik beschouw de vrouwelijke stem als een sacraal geavanceerd ruimtevoertuig, dat je voorbij het driedimensionale naar een ruimte vervoert waar tijd zich vol barsten omheen krult, een tour langs talloze sterrenstelsels van emoties en sensaties. De vrouwelijke stem sijpelt door vele duizenden dimensies heen, raakt ons niet in één leven maar in de miljoenen levens die elk lichaam doormaakt. De vrouwelijk stem is een stroom waarin die miljoenen levens en lichamen die ik ben geweest, één worden.
Het onderzoek naar een vrouwenstem begon allemaal met M. Ik denk dat zij de zuiverste poëtische stem heeft die ik ken, haar stem galmt voortdurend in mij. Dit gebroken lichaam houdt ze vast in haar stem. Ja, ik vergoddelijkte haar en doe dat nog steeds. Ik heb M nooit gezegd dat ik verliefd op haar was. Natuurlijk niet, dat zou gênant zijn. Misschien ben ik meer verliefd op haar poëzie, op haar dichtbundel. Verliefd op die lichamen van tekst en melodie. Ik vond een thuis in haar poëzie. Een huis met grote ramen en een tuin vol bloemen van klank. Ik voelde me daar welkom. Dat huis met dat zachte gerinkel van een strakgespannen stem die langzaam langs de dingen van de wereld schuift, ze oppikt en in de allerrijkste details voor je neerlegt, een huis vol verwondering, een huis waarin het verval verdwijnt, waarin je voelt dat je een lichaam bent met schitterende lichamelijke ervaringen. Verblijvend in dat huis verdween mijn zelfvervreemding. Ik voelde me niet meer arm, niet meer dakloos. Ik verbrandde even niet in de schaamte en spijt die mijn hart met zijn legers van halve zinnen hadden veroverd. Ik ben haar daar altijd dankbaar voor, daarnaast was dat huis waarin ik verbleef de plaats waar ik ook de ambities kreeg om huizen als dat voor anderen te bouwen. Mijn leven kreeg een doel, het kreeg nut. Wat zou ik zijn zonder de stemmen zoals die in het lichaam van deze wonderlijke dichteres M? Misschien doodgegaan aan syfilis of omdat ik zelfmoord had gepleegd of zo, of gewoon straatveger geworden, of in de gevangenis beland voor iets banaals.
Ik zoek naar een stem, de vrouwenstem, die ik als het hoogste goed beschouw, niet enkel de stem als zangstem maar ook de poëtische stem, de literaire stem, maar ook als zangstem, als muzikaal instrument. Ik liep vast. Over de poëtische stem las ik soms wat en met vriendinnen besprak ik onze gedichten, en daaruit kwam vaak naar voren hoe belangrijk de stem van het gedicht is. Veel van mijn gedichten zijn niks meer dan een pad dat ik volg om dicht bij de stem te blijven, de stem die in het binnenste van mijn hartkloppingen spreekt.

In een ander leven leefde ik in dezelfde tijd als Whitney. Daar ontmoette Whitney mij in plaats van Bobby. Ik was eenentwintig en had net een internationale bestseller geschreven, mijn derde roman. De roman zou gaan over twee lesbiennes die hun stem zoeken in de archieven van het patriarchaat dat hen heeft opgevreten. Ze gebruiken veel psychedelica en opiaten, zijn altijd dronken, wanhopig en weemoedig. Aan het eind van de roman plegen ze zelfmoord samen met een groep andere vrouwen. Ze hadden hen in hun manifest opgeroepen collectief zelfmoord te plegen, in hun ogen de enige manier om aan de klauwen van het patriarchaat te ontsnappen, te ontsnappen uit de macht van het patriarchaat die de vrouw vernietigt, de vrouw zoals zij ooit was, en die nu voorgoed weg is. Ze waren niks meer dan de schimmen van de oorspronkelijke, maar verloren vrouw, dus was het daarom niet beter om niet te zijn? De kranten zouden me kenmerken als de ultieme pessimist.
Delen van de roman zou ik met een mist van kleurloosheid sluieren. De delen waarin de lesbiennes elkaar vinden en in hen de oorspronkelijke vrouwelijke stem klinkt – die bestond vóór de grote oerknal – zou ik met felle heldere kleuren en veel licht beschrijven, en ik zou er het spel van het zonlicht met de zweetdruppels in zichtbaar maken. Zelf zou ik veel drinken en blowen en een afro hebben, zoals Angela Davis in de jarig zeventig, toen ze alleen maar zwart droeg en militant was. Ik zou in dat leven geboren zijn als vrouw met een kut en kleine borsten en mijn moeder zou ook drugsverslaafd zijn geweest en ik zou geboren zijn in New Orleans, zij zou jazzzangeres zijn. In dat leven zou ik mijn eerste boek geschreven hebben op mijn achttiende; George Eliot en al die Fransen gelezen hebben op mijn elfde. De pers zou mij de hot black lesbian hebben genoemd: ghetto millitant schrijft literaire Kilimanjaro of zo.
Ik zou Whitney ontmoeten bij een van haar concerten. Ik heb natuurlijk VIP-kaartjes met backstagetoegang. Ik ontmoet haar en zeg dat zij de godin is die ik in de mythologie zocht. We gaan daten. We ontmoeten Cristóbal Balenciaga, hij maakt een jurk voor haar. Ik draag zwarte Timberlands, wollen coltruien en een zwarte manteljas. Tijdens een picknick in een oud bos in Alaska drinken we champagne in de ochtend en eten we vette Franse kazen, een bries hijgt tegen onze lichamen aan. De takken van de perenboom rillen als we kussen en de bloesem schuimt van genot. Duizend leliekelken buigen zich naar onze liefdesomhelzing. Van de wortel tot de uiterste punt van de bloesem spreekt de boom ons toe. We delen de ervaringen van de perenboom, de bries en de uitgestrekte hemel. Terwijl we kussen verplaatst haar kus ons naar een spelonk vol grottekeningen – een kosmologie van een vredevolle plaats. De rotstekeningen glanzen als loof waar het ochtendlicht langs streelt. Haar tong smaakt naar vers brood, haar oeverloze stem glijdt bij mij naar binnen. We fluisteren waanzinnigheden in elkaars oren, de wereld zal van ons zijn, er zal een nieuwe dag komen, de dood zal ons niet scheiden. In de kus zit een duizendtal zelfvernieuwingen.

In een ander leven…

Maar misschien heb ik het genoeg over deze fantasie gehad, moet ik haar koesteren, omdat ik haar op deze manier toch even beleefd heb.

Ik zie om me heen mensen en kinderen op het terras in het heldere zonlicht. De verbeelding sleept me mee, en ik zweer het, het leven is ineens stukken beter. Misschien moeten we meer waardering hebben voor de mogelijkheid die we hebben om ons een ander leven te verbeelden, de dingen die we hadden kunnen doen – openstaan, je door de fantasie mee laten slepen, want door de verbeelding voelt het leven plots even niet meer zo leeg, misschien omdat er zoveel toevallig is.
Duizenden elementen die op zijn plaats vallen, maken een lichaam. Waarom zou je aan dat stompzinnige toeval dat Natuur heet, dat zichzelf in stand houdt en groeit, enige emotie toewijzen, terwijl je veel beter je verbeelding kan gebruiken om aan de levens die je zelf tot leven hebt geroepen emoties toe te wijzen? Het scala aan emoties dat je kan ervaren is dan immers vele malen groter, ze zullen diepere en toereikendere, avontuurlijkere, maar ook onbekendere emoties blijken te zijn. Waarom zouden we onze gevoelens beperken tot het kleine leven dat ons is toegewezen?

Whitney, Whitney, ik denk dat ik voortaan eerst naar haar stem luister in de interviews en dan pas ga slapen en kijken wat mijn lichaam voortbrengt. Ik geloof dat er mooie dingen uit mijn lichaam zullen voortkomen als ik dit ritueel volg. Ik wil een betoverende vervreemding bereiken door het lichaam te onderwerpen aan krachten die buiten zijn controle zijn, kosmisch en onvoorspelbaar. Ik hoorde Whitney en zij was de breuk in de nacht in de bodemloze weemoed die elk lichaam onvermijdelijk met zich meedraagt, omdat elk lichaam uit een ander lichaam wordt gescheurd, een ander lichaam dat het beschouwt als zijn veilige kosmos zonder conflict en botsingen van meerstemmigheid, het heeft de illusie dat het eeuwig in die kosmos zal verblijven. Het lawaai van alle fricties en het geweld buiten die kosmos klinkt dof, vaag en onvoorstelbaar ver. De afstand is zo groot dat het lichaam nooit in angst hoeft te leven dat die fricties en dat geweld het lichaam en de kosmos waarin het verbleef, ooit zullen verzwelgen, al stromen die geluiden voortdurend vol met de wil tot vernietiging. Het lichaam waant zich veilig opgeborgen in de ogenschijnlijk onverwoestbaar kosmos. Ironisch genoeg hoeft al die pijn van de wereld de kosmos niet te bereiken, het lichaam wordt immers uit het lichaam geworpen. De tragiek van de mens is dat zij altijd ontheemd zal zijn, omdat er maar één echt veilig en vredig huis is, een huis dat keer op keer terugkomt in fantasieën over een paradijs. Je blijft voor altijd leeg en verward, omdat de wereld bestaat uit vele losse delen, oneindig vaak deelbaar, en er zit geen vastigheid in de conflicten en consequenties van de wereld. Alles is verwarring, een wirwar van momenten en aanrakingen waar geen enkel houvast aan zit. De diepe rusteloze weemoed in het lichaam wordt veroorzaakt door de herinnering aan de stille eenheid van de kosmos waar het in verbleef, zonder zelfvervreemding. Dan hoor je Whitneys stem op de Grammy’s en je bent even weer daar, in die vredevolle kosmos, de weemoed maakt plaats voor het veelvoudige kiemen van bloesems van geluid, geur; alles komt samen in een cocon van sensatie in het lichaam. Het lichaam kermt: ‘Ik leef en ik zal sterven,’ en vooral geeft de stem vrede aan het lichaam, dat het zal sterven, maar ook geeft de stem vrede aan alle gebreken waar het lichaam uit bestaat, want de gebreken zijn niks meer dan donsveertjes die verdwijnen in de multidimensionale grootheid van de stem en multidimensionaliteit van de lichamelijke ervaring die voortdurend in een staat van uitbroeden is. Zoals door het bloeien van de stem zij zich blijft uitbreiden, blijft ook de lichamelijke ervaring zich voortdurend uitbreiden. De stem zorgt ervoor dat ik het lichaam als een godheid beschouw, een godheid die een kruik is waar de stem in kan rondgalmen.
Als ik naar Whitney luister, hoor ik in de noten de diepe valleien en de overstromingen van de Nijl, ik hoor piramides in het diepste van haar stem. Er ontstaat een synergie tussen haar stem en mijn lichaam, er ontstaat een symbiose tussen haar stem en mijn bewustzijn. Met haar stem sijpelt haar zijn door in het mijne. Ze brengt de effecten van het vloeibare ecosysteem van mijn gevoelens weer in balans.
Misschien laat ik me te veel meeslepen. Alles wat ik over de vrouwenstem vertelde, voelt als de waarheid, maar is dat voldoende? Geef ik toe aan escapisme? Moet ik, als schrijver, realistisch worden? Realistisch schrijven?

DEEL 2

Er is een kans dat ik mijn kamer verlies, net rond de tijd van mijn verjaardag. Ik word eenentwintig en ik wil een groot feest geven. Sowieso drie dagen lang, in Amsterdam, Rotterdam en dan eindigen in Antwerpen. Huur kan ik nauwelijks betalen, als ze me nou vaker uitnodigen voor fucking events, of als ik meer opdrachten krijg… Ik denk gewoon dat ik te veel over seks en zaad praat. Daarom denken al die organisatoren en organisaties gewoon ‘fuck die dichteres, want ze is echt smerig.’ Of ik ben gewoon fucking slecht! Fuck, ik zal nooit een goeie schrijver worden. Nooit! Een paar weken geleden liet ik in Labyrint een curettage doen onder volledige verdoving. Terwijl ik daar lag, kreeg ik een vreemd visioen, ik sloot mijn ogen even. De artsen hadden een snede in mijn baarmoeder gemaakt. Ze trokken de foetus uit mij: een halve gedaante, bestaand uit een zacht membraan dat celachtig leek, maar het had ook iets stevigs. Door de doorzichtige huid kon ik het skelet zien. Het zonlicht viel op de foetus, waardoor het leek alsof het van binnenuit fluoresceerde. Het skelet zorgde ervoor dat de foetus niet tussen de vingers van de arts heen vloeide, het was zacht en kneedbaar. De handafdruk van de arts bleef in het lijfje zichtbaar. In de taal die het hanteerde hoorde ik het begin van het universum. De arts gaf het kind aan de verpleegkundige die zelf geblinddoekt was, en toen verdween de foetus terug naar de sprakeloosheid. Ik had het al een naam gegeven.
Ik was wekenlang misselijk. Toen ik een paar dagen later in de Kruidvat liep en daar een Marokkaanse vrouw met haar baby zag, viel ik bijna flauw, nadat ik gekotst had in de winkel tussen de shampoos en conditioners. Ik heb sindsdien niks meer geschreven.

Die klootzak van een vader was als een dief in de nacht verdwenen en ik heb hem nooit meer gezien. Hij ging weg om croissants, cappuccino’s met amandelmelk en jus d’orange te halen. Hij stapte de deur uit in zijn bruine North Face-regenjas. We zouden romantisch brunchen. Diezelfde late ochtend hadden we nog huwelijksplannen besproken. Hij wist dat ik zwanger was en was er ook blij om. Ik wachtte en wachtte. Drie weken bleef ik in zijn huis. Belde zijn mobiel. Wat zou er gebeurd zijn? Het is nu twee maanden geleden. Ik ga niet meer wachten. Hij had een schoenendoos met een paar duizend euro, een digitale weegschaal en ongeveer vijfendertig gram coke. Ik heb een herinnering aan de vele orgasmes die hij me achterliet.

Ik ontmoette Ronny in Club Lima. Hij was naast me komen zitten, aan de bar, ik was alleen die avond. Ik dronk de hele avond Hennessy, had geen zin in iets zoets. Hij had lang zwart haar met veel te veel gel erin. Hij leek op Andrè Schuen als Orpheus in de opera Eurydice – Die Liebenden, blind. Hij dealde coke. Ik droeg een rode Versace-jurk die ik in de uitverkoop had gekocht, en was weer verdwaald in eenzaamheid. Ik las de semiotiek van de bezwete lichamen die in de metaforen van de clublichten wemelden, terwijl ik zelf mijn verlorenheid probeerde te verdrinken in de zich over ons ontfermende golven van muziek die tegen de kliffen van mijn hartslag sloegen. Hij fluisterde een regel uit Rilkes Sonnetten aan Orpheus in mijn oor. We dansten onhandig, loom. Ik streelde door zijn lange haren en over zijn neus, rook er even aan. We liepen in de vroege ochtend naar zijn huis, onder een bleke maan in een bleke hemel. Ik bleef bij hem. We bestelden kleren bij Zalando. De seks was goed, de juiste balans tussen vernedering en intimiteit. Hij kneep hard in mijn borsten, ik nam zijn ballen in mijn mond, hij spoot op mijn gezicht, streelde traag de grens van mijn anus terwijl we spraken over de valkuilen van de stad en de valkuilen van het lichaam. Hij vertelde over zijn mislukte studie wijsbegeerte en over zijn moeder. Ik vertelde hem over mijn mislukte verhalen. We keken hoe de zon langzaam de dag uit het diepe zwarte ravijn trok waar de mens zijn mystiek heeft geleerd. We lieten de ochtend tussen ons in kruipen, vergaten de dagen, dekten ze weg onder de lakens. We bleven in bed, snoven coke en dronken champagne. Mijn neus werd rood en verschroeid en ik kreeg diarree. We gingen nauwelijks naar buiten, bestelden kapsalons en pizza bij de Turk, en keken gangsterfilms: Goodfellas, Once Upon a Time in America en Blow. Soms dansten we op Whitney Houstons oude hits. Liggend op het bed, voor de tv, lam van de bubbels en de coke, leek het alsof ik mijn hele leven daar gelegen had. Dat ik geboren was in die kamer, met die films en die muziek. Ik was niet meer één lichaam maar drie. De kamer was gevuld met de dialoog van de gangsters en het vlak licht dat door de kier van de gordijnen viel. Ik weet niet beter of ik was verliefd. Wat is verliefdheid? Het enige wat ik weet is dat het paste. Ik schreef weer een beetje. Hij vertelde dat hij een keer een meisje had opengesneden omdat ze bolletjes had geslikt. Hij parkeerde zijn auto in een steeg, sleurde haar stem eruit, en tussen de metalen afvalbakken sneed hij haar buik open. Het dode gezicht staarde hem aan, de regen stroomde langs haar wenkbrauwen. In het lantaarnlicht leek het alsof haar gezicht gloeide, ze had een halo die op de stoeptegels lag, zevenhonderd gram. Ze had schulden. Hij kon geen pijn voelen. Hij zag het meisje regelmatig in de kamer verschijnen. Ze kenden elkaar van school. Na een paar dagen high te zijn begon ik haar ook te zien. Een donker meisje, met hazentanden en rode kraaltjes in haar vlechten. Haar buik was opengesneden en je zag de ingewanden als ze door de kamer kronkelde. Ze kroop langs de muren als een insect en keek ons aan, wij negeerden haar. Achtten haar een deel van onszelf en niet deel van de wereld. Haar darmen sleepte ze over muur. Ik zag woorden in de bloedvlekken. Ze kwam tussen ons liggen, we streelden haar rug en kamden met onze vingers haar haar. Ronny legde zijn hand in de opening van haar maag, er was nog een capsule coke die achter was gebleven in haar ingewanden.
‘Kom je met me mee?’ zei ze.
‘Waarnaartoe?’ vroegen we.
‘Naar de steeg.’ Ze lachte zachtjes, verdrietig en trots. We neukten gewoon door, terwijl zij naar ons keek. Ronny trok een lijntje op mijn billen en borsten, snoof ze in één adem weg. Hij liet champagne tussen mijn billen stromen en likte het op. Zijn we echt in de steeg, vroeg ik me af, terwijl hij me nam en ik hem pijpte, hij me weer nam en ik hem weer pijpte en we samen klaarkwamen. Dit lichaam is een steeg vol graffiti en vuilnisbakken en flarden geluid van voorbijgangers en schimmen van mensen die allang zijn weggegaan. En er is veel muziek in de steeg, dacht ik. Ik schreef een gedicht. Het donkere meisje vroeg of ik in het gedicht over een bed kon schrijven waar we samen in konden liggen en slapen. Die tijd passeerde als een droom en toch zei ik tegen Ronny: ‘Dit is volgens mij hoe de echte wereld eruitziet. Nu pas ervaren onze lichamen die werkelijkheid.’
De dagen geïnfecteerd door onze liefde en roes; de tijd ziek en zwak, verlamd en hoestend. We probeerden de tijd bij ons te houden, onze lichamen werden groter dan de wereld – bewoond door een doodzieke tijd. We zouden naar Peru gaan en daar in de bergen gaan wonen. Weet je, geen telefoons, geen tv, alleen de natuur, de wind en het uitzicht. Alleen onze liefde en onze lichamen. Hij zou stoppen met dealen. Ik zou schrijven tussen de koperkleurige bergen. Hij wilde houtwerker worden, kruiden verbouwen, en ik zei dat ik wel herder wilde worden.

In de badkuip ligt een vrouwenstem, doorweekt, over de stoel hangt haar gouden Balmain-paillettenjurk. De Grammy-uitreiking begint bijna, maar deze vrouwenstem zal niet meer aanwezig zijn. Ze is opgeheven, uitgewist. Stil. De pers publiceert foto’s van deze stem in de badkuip. Dood. Inside Whitney’s Drug Den – de heimelijk biseksuele schoonheid die dagen doorbracht tussen afvalbergen, crack rookt, zich met seksspeeltjes bevredigt en haar persoonlijke hygiëne negeert. Whitney Houston, zei men altijd, was Amerika. Of liever: haar stem behoorde aan Amerika toe. Haar stem was een van Amerika’s meest gewaardeerde bezittingen. De in het kapitalisme ingebouwde ontmenselijkingstendens versnelt in een posthumane convergentie, als een voortdurende vorm van onteigening. Dolly het schaap biedt waardevolle inzichten in de werking van het cognitieve kapitalisme en hoe het levensvormen construeert ten behoeve van de commercialisering. Cognitief kapitalisme benut en kapitaliseert levend materiaal. Om deze tendens tegen te gaan, moeten we denken met het hele lichaam, op zoek gaan naar locaties die zijn uitgeschakeld door het consumentisme en de kapitalistische technologie die wij belichamen. Ik weet dat mijn lichaam veelzijdiger en ruimer is dan dat het neoliberale hyperkapitalisme ons doet geloven in haar reclamecampagnes. Ik voel me afgesloten, en mijn teksten over Whitney helpen me deze ruimtes te openen, ik wil niet meer het gevecht aangaan met een narratieve structuur, ik wil dat het vrij is, open, ongestructureerd en zwevend, ik wil dat het jazzy is, improvisatie, en ik wil niet aan regels voldoen, behalve de regel dat mijn lichaam vlees en huid is in aanraking met anderen. Ik wil schrijven vanuit een dierlijk lichaam. Ik behandel de niet-mensen als cognitieve partners en kennismedewerkers. Licht, water, insecten, vossen. Anorganisch en organisch. Er bestaat niet zoiets als ongemarkeerde of inerte materie die wacht op een sociaal-culturele codering door een symbolisch systeem dat gedomineerd wordt door de mens. Natuurlijke en prelinguïstische tekens brengen informatie over tussen belichaamde en ingebedde entiteiten van alle soorten. Ik zoek affectie bij mezelf en hoop dat de tekst die ik voortbreng affectie draagt en verder niks meer. Literatuur heeft het lichaam als fundament nodig.

Ik leg me neer bij het feit dat het Whitney-onderzoek nergens toe geleid heeft, ik heb niks op papier kunnen krijgen, maar ik voel me wel beter. Opgelucht, vrolijker. Ik voel me ouder op een goede manier.

Alara Adilow (1988) is prozaïst en dichter. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman, Kijk es naar al dit licht, die in februari 2025 zal verschijnen bij De Bezige Bij. Voor haar debuutbundel Mythen en stoplichten ontving ze de C. Buddingh’-prijs en de Herman de Coninckprijs 2023. Ze is door de De Volkskrant uitgeroepen tot literatuur talent van 2024, en is een dichter van Somalische afkomst woonachtig in Nederland. 

Meer van deze auteur