Not Only Fans

Verhaal / 04.10.24

Een verlangen dat nog geen naam heeft

Rosa Willemijn Vlogman

Als me van tevoren was verteld dat begeerte ook buiten het fysieke lichaam bestaat, had ik het niet geloofd. Bij mij lag die begeerte diep verankerd in mijn cellen, in het tastbare: de haartjes op mijn armen die overeind bleven staan na een terloopse aanraking, de huivering die door mijn ruggengraat trok als iemand er de contouren van volgde, het bloed dat precies de juiste holtes vulde. Alles gebeurde in mijn lichaam.
  Maar toen kwamen de dromen. Ze hebben een speelse kwaliteit, maar daaronder ligt altijd iets donkers, een verlangen dat nog geen naam gekregen heeft.
  Ik ben in een parkeergarage, en een groep jongens - jonger dan ik, de levenskracht van begin twintig, het botte ervan, de harde knokkels en knieën, de magere schenen en sleutelbeenderen - komt naar me toe. Voordat ze me aanraken, kleden ze zich om: grote dierenpakken; een beer, een tijger, een wolf. Daarna nemen ze me om beurten. Buiten de parkeergarage schijnt de zon, helder en fel, en ik zou elk moment weg kunnen lopen: het licht in. Maar ik kies voor het donker, kies ervoor me te laten beminnen door deze beesten, die me lachend aan elkaar doorgeven alsof ik losgezongen ben van mijn mens-zijn. Als je losgemaakt wordt van je menselijkheid, blijft er vreugde over. Ik word niet alleen gebruikt, dit is geen schamper lachend veroveringsspel, geen brute verkrachting – ik lach mee, word net zo veel beest als zij.
  Soms is een droom romantischer van aard, en is de seksuele spanning amper voelbaar. Dan wil er iets in mij voelen hoe het is om gedragen te worden, en daarmee weten dat er plek is voor alles in mij, ook het verlangen dat nog geen naam heeft, en de ontzagwekkende sensualiteit waarmee ik de wereld ervaar, hoe er dagen zijn die me tot gekmakende hoogtes stuwen. Er is een blinde man in mijn kamer. Het is dag, ook hier glijdt het zonlicht soepel de ruimte in, zacht, geel licht. Zondagochtendlicht. De blinde man raakt me aan en draagt me uren in zijn armen, wiegt me, hoeft me nooit neer te leggen, heeft een kracht die ik – onuitgesproken, naïef – ook verwacht van de mannen in mijn dagelijks leven.
  En dan zijn er nog de dromen waarin mijn seksualiteit zo vol woede is dat ik haar alleen maar kan botvieren, ze ver verwijderd is geraakt van genot: ik masturbeer in open ruimtes; paskamers, smerige wc-hokjes, een portaal waar ik mijn clitoris tegen de trapleuning beuk tot ik dubbelsla in een gewelddadig orgasme.
  Ik ging me verheugen op de nacht. De toegeeflijke diepte waarin ik me kon laten vallen en waar er aan de andere kant altijd iemand klaar stond om me op te vangen, iets heets en kolkends in mij te blussen.

Sommige dromen zijn alleen maar een projectie: een deel van mezelf, vaak een schaduwdeel, kan alleen in het licht komen in de vorm van een ander. Mijn moeder die steeds maar weer de kant van mij vertegenwoordigt die ik probeer weg te drukken: de controlfreak, het zenuwachtige gebaar waarmee ze haar handen in de lucht gooit om zich van alle schuld te ontdoen – ik heb het haar in veel van mijn dromen zien uitbeelden.
  Of ik ontdek delen van mezelf die verstopt zijn gebleven, stap een huis binnen en vind daar opeens een extra zolder, met een prachtig dakraam dat uitkijkt op een helblauwe lucht met romige schapenwolken, of juist een kelder, waar dozen en dozen en dozen zich blijven opstapelen, onmogelijk om aan te beginnen.
  Maar mijn erotische dromen zijn anders. Het is alsof ik daar iemand ontmoet die steeds in een nieuwe vorm terugkomt: de knokige jongensbenen die onder het berenpak uitstaken, zijn van hem. De nietsziende ogen van de man die me uren draagt: van hem. Hij is de trapleuning waar ik mezelf in extase tegenaan blijf bonken. Elke nacht is een ontmoeting met hem; de andere dromen, projecties en ontdekkingen, worden ver naar de achtergrond gedwongen.

Ik heb een nieuw ritueel ontwikkeld: voor het slapengaan masseer ik de spanning uit mijn kaken, smeer mijn voeten in met een naar lavendel geurende olie en leun daarna achterover in de berg donzen kussens. Ik kijk een laatste keer mijn kamer rond - het klassieke eikenhouten hemelbed met de poederroze linnen hemel erboven, de geborduurde stiksels op mijn lakens, het antieke dressoir waar mijn ondergoed zorgvuldig opgestapeld ligt in laatjes en waarop het Hollywood Regency lampje brandt - en voel hoe ik de tussenwereld betreed. In deze tussenruimte nodigt hij me rustig uit, laat me alvast wennen aan de dimensie waar hij me opnieuw zachtaardig of hardhandig gaat bezitten.
  Vanavond een grote, donkere kamer, met in het midden een fluwelen, rode chaise longue. Verder niets. Alleen die bank, verlicht door een niet waarneembare spot. Ik sluit en open mijn ogen en ligt naakt op de rood fluwelen bank. De opstaande haartjes prikken tegen mijn rug, mijn schouders, mijn billen.
  Ik voel dat hij in de ruimte is, maar kan hem nog niet zien. Dan zijn stem: ‘Ik raak je aan.’ En meteen daarop zijn onzichtbare hand op mijn borsten. Een plagerig wegen in zijn handpalm, en dan streelt hij mijn tepels tot ze harde knopjes zijn. Een tong die een nat spoor achterlaat over de tere huid van mijn borst, mijn tepel die in een mond wordt genomen. Mijn kreun die in de ruimte hangt.
  Daarna zijn hand die trefzeker mijn knieën uit elkaar duwt, zodat ik met mijn benen gespreid op de bank lig. Wel zijn aanraking, en zijn stem, maar nergens zijn fysieke lichaam. Hij is hier alleen in aandacht aanwezig. Hij wrijft me nat en open. Zijn vingertoppen pulserend van licht. Dan een tergende periode niets. Ik probeer hem om me heen te voelen, maar het is alsof hij de ruimte zelf is, geen andere vleselijke kenmerken meer bezit.
  En dan rust opeens zijn onzichtbare harde geslacht tegen mijn lippen, zijn eikel pesterig kloppend tegen mijn clitoris, maar zonder het gewicht van zijn lichaam dat op het mijne drukt. Ik kneed mijn eigen borsten in ongeduld, draai mijn tepels zachtjes tussen mijn vingertoppen, hef mijn bekken zijn richting op, probeer hem aan te sporen.
  Dan zijn hand op mijn keel, een druk zonder massa, die me alsnog de adem ontneemt. Zijn stem: ‘Er wordt hier niets afgedwongen.’
  Ik adem weer in, en voordat ik mijn lichaam kan ontspannen, is hij in me. Ik hoor hoe jankerig mijn eerste kreun klinkt. Mijn bekkenbodemspieren klemmen om hem heen, mijn hart klopt diep in mijn vagina, en dan ontspan ik me om en glijd open.
  Het is alsof hij al zijn ledematen afzonderlijk van elkaar kan inzetten: zijn pik die me pompend gek maakt, maar ook zijn mond tegen mijn clitoris, dan zijn tong, gelijktijdig, daar, op die plek waar alle zenuwen samenballen, en daar, op mijn mond, en daar, om mijn tepels, overal tegelijkertijd; en ik voel hoe alle dromen een voorbereiding waren, hoe ze allemaal hier zijn, de versies van hem die ik heb ontmoet, hoe ze me hier lief hebben: twee sterke handen om mijn polsen, een vinger die plagerig mijn anus test, en al die tongen die blijven likken, likken, likken, tot ik nat en bevend op adem moet komen. Een droomorgasme is een orgasme zonder eind, keert steeds als een boemerang terug het lichaam in, zindert na, vertrekt, keert terug.

De nachten erop ontmoeten we elkaar steeds op dezelfde plek in het vacuüm. Ik weet niet zeker wat we oefenen: mijn overgave? mijn rekbaarheid? mijn vermogen tot verstilling? het liefhebben in duizend lichamen? Alles speelt zich af op dat rood fluwelen podium. Hij neemt me op z’n hondjes, of neukt me in mijn mond tot ik kokhals, soms raakt hij me alleen maar aan: aait me urenlang in hetzelfde tempo, rekt mijn orgasme tot wolkenkrabberproporties op.
  Ik word ’s ochtends kletsnat wakker, mijn lippen rood en gezwollen, mijn vagina tintelend, soms rauw, mijn borsten vol. Zo nu en dan staan ’s ochtends zijn vingerafdrukken nog op mijn polsen, zijn mijn billen nog vlammend en ontveld van de slagen die hij me in de andere wereld gaf.
  En dan niets.
  Een nacht met alleen maar zwart. En nog een nacht. Er gaat een week voorbij. Ik word wakker met meer energie, zie de donkere vlekken onder mijn ogen langzaam wegtrekken, maar er gebeurt ook iets anders: mijn lichaam hunkert ernaar opnieuw door de man zonder lichaam gebruikt te worden. Ik ga al mijn handelingen af: was ik niet luid genoeg? of nam ik juist te veel ruimte in? misschien is er ergens een vrouw die nog guller droomt dan ik?
  Andere dromen keren terug: een dierentuin vol dieren die ik niet ken, de lucht die opvlamt als een vurig oog, een ezel aan een paarlemoeren halsband. Ik herken mijn moeder in de dingen: in de houten pollepel in de besteklade, in het zebrapad dat steeds van plek verspringt, in de gele struiken vol geurende bloemen waar ik op een verwarrende zomerdag (zoals de zomer alleen verwarrend kan zijn in dromen) in vast kom te zitten. En soms herken ik mijn vader: in het natte gras, of de damp die opstijgt uit een bruine, bittere kruidendrank die ik nog nooit heb geroken. Maar mijn geliefde houdt zich ergens anders schuil en na zoveel nachten zonder hem, ben ik gestopt hem te missen.

Als ik vanavond in slaap val, voel ik dat ik anders val dan anders. Minder diep. Ik voel dat ik val en dan blijf steken: vast tussen het dromenrijk en de wakende wereld in. En dan lijkt de wakende wereld te winnen. Ik word wakker in mijn eigen bed, ik kan nog net het borduurwerk vanuit mijn ooghoeken zien, ik ruik de geur van mijn slaapkamer: onmiskenbaar mij, en ik hoor mijn ademhaling, die kalm en regelmatig is. En dan word ik me van nog iets anders bewust: een zwarte schim aan het voeteneind van mijn bed. Een flikkerende mensfiguur, waarvan de randen vaag worden, alsof het niet gewend is zijn vorm vast te houden, concreet te maken. Ik houd mijn adem in van schrik, maar hoor mijn ademhaling niet veranderen, ik wil me opheffen naar de schim, maar mijn intentie tot beweging brengt niets op gang. Ik probeer mijn stem uit, maar het geluid blijft steken in mijn keel, alleen een vaag gegorgel bereikt het oppervlak.
  De situatie dringt tot me door: ik ben verlamd en aan mijn bed staat een schaduwfiguur. Een schaduwfiguur die een van zijn schaduwledematen op mijn voet legt en langzaam over mijn been naar boven laat glijden, soepel, bijna vertrouwd. Ik voel het bonken van mijn hart, de adrenalinestoot die door mijn lichaam reist, en dan herken ik hem.

Van tevoren weet je nooit echt zeker in welke vorm genot tot je komt. Je kunt denken dat je bepaalde voorkeuren hebt: een fijn voorspelbaar vrijen met diep oogcontact, of het heerlijke onpersoonlijke van iemand die je van achteren binnentreedt, of misschien het euforische verspringen van tijd en ruimte als je samen met je geliefde boven jullie fysieke lichamen uitstijgt. Maar voorkeuren verschuiven terloops in een seksueel spel. Je glijdt het schemergebied binnen waarvan je van tevoren had gezegd: nee, nee, nee, niets voor mij. Bij een waarachtige seksuele ervaring word je de ander, en wordt de ander jou. Een tweekoppige minnaar die zichzelf bevredigt en tegelijkertijd zichzelf ontstijgt. Of zoals nu: het lichaam ontstijgt, de stoffelijke vorm ontstijgt, dimensies ontstijgt.
  De schaduwman die zo vertrouwt aanvoelt, voelt vertrouwd omdat een deel van mij al met hem versmolten is geraakt. Elke keer dat hij in mijn dromen in me is geweest, heeft hij een deel van zichzelf in me achtergelaten. Zoals een deel van mij door zijn schaduwledematen stroomt. Ik herken zijn aanraking omdat het mijn eigen aanraking is. En laat het toe.
  Wat ik inmiddels ook geleerd heb, is dat we op meerdere lagen bestaan en niet op al die lagen dezelfde bewustzijnsfrequentie hebben. Het energielichaam reageert het snelst, herkende zijn lichaam al voordat mijn hoofd zijn aanwezigheid bewust had geregistreerd; het geestelijk lichaam komt daarna, zoekt verbanden en stelt het narratief bij; maar het fysieke lichaam is traag, zwaar en aards, sputtert, geeft niet mee. Het huivert nog onder zijn zwevende, onscherpe hand.
  Ik beef onder zijn aanraking en wil niets liever dan door hem aangeraakt worden.

Zijn vorm desintegreert, verspreidt zich als een wolk door de kamer en kolkt opnieuw samen boven mijn lichaam. Het heeft een onverklaarbaar gewicht wanneer het op me komt liggen. Ik voel mijn lichaam in het matras geduwd worden, de springveren kraken. Dan zijn hand die langs mijn bovenlichaam streelt, zich tegen mijn wang aan vlijt, de geur van zwavel in de verte. Mijn lichaam komt onder zijn gewicht tot rust, keert terug naar ontspanning, maar ligt nog steeds bewegingsloos onder hem, verlamd door zijn spreuk. Ik staar naar boven, het roze van het hemelbed nu kleurloos grijs.
  Ik ben afhankelijk van de momenten dat hij zich aan me laat zien, de hand die naar mijn wang glijdt en even boven mijn gezichtsveld blijft hangen, de vingertoppen lijken in damp op te gaan, zijn kleur niet zwart, maar een diep indigo dat trilt van leven. Dan verschijnt zijn gezicht boven dat van mij. Mijn adem stokt opnieuw. Hij heeft een bijna effen gelaat, alsof zijn trekken met kaarsvet zijn gladgestreken, ondiepe oogkassen met ogen die zo waterig lichtblauw zijn dat ik zeker weet dat hij er niets mee ziet, zijn neus is niet meer dan een deuk in het midden van zijn gezicht, en zijn mond een dunne streep, die opent en me zijn tong laat zien. Zijn tong, die nu mijn oor beroert en me mijn eerste onhoorbare kreun ontlokt, vast in mijn keel.
  Hoe langer hij in de kamer is, hoe meer de geur van zwavel plaatsmaakt voor iets anders: iets meer van deze wereld, schiftende bladeren in de herfst, paddenstoelen die hun kopjes door de aarde heen drukken. Schoner.
  Zijn gewicht drukt me dieper en dieper in het matras en hij is in me zonder werkelijk in me te komen. Meer een wens die op de energetische laag werkelijkheid wordt. Op de geestelijke laag laat hij mij het verhaal schrijven. Zijn tong is dik in mijn mond, vult me op en verdwijnt dan weer, naar mijn hals, likt met grove halen over mijn tepels. En op de traagste laag, fysiek, staat hij nog steeds aan het bed, en zijn handen, nevelachtig, brengen mijn enkel omhoog naar zijn mond en laten een voor een mijn tenen in zijn zuigende mond verdwijnen.
  Mijn lichaam geeft zich op al die lagen, op al die snelheden, aan hem en hij neemt me volledig in zich op. Steeds meer van mij wordt van hem en steeds meer van hem gloeit in mij. Dan stapt hij bij me weg, en blijft vanuit de deuropening naar me kijken, opnieuw teruggebracht naar een anonieme zwarte schim tegen het vale licht van de overloop en daar knipt hij in zijn vingers.
  Ik ontwaak.
  Ik masseer mijn kaken, probeer mijn stem opnieuw uit, het geluid verlaat, iets schor van de slaap, soepel mijn keel en als ik de deken weg sla, zie ik hoe mijn eigen vocht tegen de binnenkant van mijn dijen plakt. Ik controleer mijn wekker. Sinds ik mijn ogen sloot om in slaap te vallen en nu zijn er maar zes minuten verstreken. Hij is hier buiten de tijd om geweest.

Rosa Willemijn Vlogman is schrijver, redacteur en docent. Haar debuutroman Raaf verscheen in januari 2021. Momenteel schrijft ze aan haar tweede roman, waar ze de raakvlakken tussen seksualiteit en spiritualiteit onderzoekt. Het is haar doel geile, gelaagde en geloofwaardige erotica te maken.  

Meer van deze auteur